woensdag 2 november 2022

Zondag, Wiener en De Jong




Uit alles wat ik zo in de afgelopen tijd heb gelezen trokken twee bijzondere boeken, eigenlijk een boek en een pamflet, mijn aandacht. Het boek is  Het vermoeden van Zondag, van de schrijver en journalist Peter Punt. Punt debuteerde in 2019 met de sterke Bildungsroman Arend, die zich afspeelde in zijn woonplaats Dordrecht. Het vermoeden van Zondag is daarentegen gesitueerd in een fictieve streek, vermoedelijk in de biblebelt op het Hollandse platteland. Het zou zomaar de Alblasserwaard kunnen zijn, al blijkt dat niet uit het boek.

Daan Zondag is koster van de Nederlands Hervormde kerk in het dorp Veenweide, maar ook klusjesman en luisterend oor voor jongelui die het om een of andere reden moeilijk hebben. Een vrijgezelle veertiger die de kosterij op eigen wijze met curiosa heeft ingericht en nu en dan iets koopt van de scharrelaar Evert van der Leun, een boerenzoon met een grillig karakter die op school niet wilde deugen. Hij komt uit een gelovig, zij het niet bevindelijk gezin. Evert maakt kennis met Maria Vermeulen, dochter van een weinig kerkelijke aannemer. Evenals Evert is zij een buitenbeentje in het gezin en komt zij nu en dan met haar problemen naar de koster, die luistert, maar niet oordeelt. Uiteindelijk krijgen Maria en Evert iets met elkaar, zeer tegen de zin van Maria's ouders, vooral haar vader.

In het boerengezin waaruit Evert komt is de moeder bij de geboorte van haar laatste kind, Evert, overleden. De vader neemt een diep religieus, bevindelijk echtpaar op dat uiteindelijk een kwalijke invloed blijkt te hebben. Ook als ze, na het ontdekken van vleselijk ongewenste en strafbare neigingen, met de noorderzon vertrekken, blijkt die invloed in het geval van Evert door te werken. Dat wordt duidelijk als hij uiteindelijk met Maria trouwt en met haar op een geïsoleerde boerderij gaat wonen, een dorp verderop. Daar raakt Evert en in zijn kielzog Maria, in de ban van het geloof in het naderende einde der tijden. De gevolgen daarvan zijn dramatisch, zoals aan het einde van het boek duidelijk wordt.

Punt voegt een tweede verhaallijn in, namelijk het lot van twee Roemeense kinderen, een jongen en een meisje, die illegaal door Evert en Maria worden geadopteerd. In het eerste deel van het boek voegt hij hier en daar dagboeknotities in van de jongen, in het tweede deel spelen zij een directe rol. Hun leven op de boerderij is zacht gezegd uitzonderlijk te noemen. In het verhaal klinken echo's van de zaak Ruinerwold. Koster Zondag krijgt uiteindelijk een vermoeden van de wantoestanden, die worden bevestigd als er bericht komt van de gewezen privélerares van de kinderen. De vraag is dan: wat nu? Uiteindelijk volgt een ontknoping die in menige film niet zou misstaan.

Bij weer een boek dat zich afspeelt in de biblebelt was ik even geneigd te denken 'nu weet ik het wel', maar die gedachte verdween al spoedig. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Jan Wolkers of Franca Treur gaat het in Het vermoeden van Zondag niet om het zich ontworstelen aan een verstikkend bevindelijk milieu, maar juist om de wijze waarop een daarvoor gevoelige geest in het geloof wordt meegezogen tot aan godsdienstwaanzin toe. Punt zijn verhaal is in die zin meer verwant aan het werk van Maarten 't Hart. Hij beschrijft ook met smaak het bij tijd en wijle nogal benauwende dorpsleven, waarin onder de oppervlakte ook van alles gebeurt dat het daglicht niet kan velen. Daarbij is Het vermoeden van Zondag ook gewoon een spannend verhaal. Dat ik het boek van 278 pagina's binnen drie dagen heb uitgelezen, spreekt wat dat betreft voor zich.

Peter Punt, Het vermoeden van Zondag. Uitgeverij Palmslag 2022.





Van geheel andere aard is het pamflet (23 pagina's inclusief colofon) van L.H. Wiener over de op 33-jarige leeftijd aan een hersenbloeding overleden 'vergeten' dichter Max de Jong. In Over tijd en ruimte heen richt Wiener zich tot De Jong in een brief. Ik vind dat een mooie manier om met overleden schrijvers en hun werk in verbinding te treden. Het epistolaire genre levert ook een wat mij persoonlijk betreft aangename manier van schrijven op: je spreekt als het ware tegen de geadresseerde.

De brief is een loftuiting op de dagboeken die Max de Jong van november 1947 tot twee weken voor zijn overlijden in juni 1951 bijhield. Een aantal fragmenten daaruit werd ooit gepubliceerd in Tirade, het tijdschrift waarin Wiener zelf debuteerde. De zuster van De Jong heeft publicatie van het integrale dagboek lang tegengehouden, maar uiteindelijk is het na haar overlijden in 2016 gepubliceerd bij uitgeverij Van Oorschot. Het is de verdienste van dit pamflet dat Wiener mij op het bestaan van het dagboek heeft gewezen. Ik had de publicatie misschien zelf moeten opmerken, maar in de vloedgolf van boeken die jaarlijks verschijnen (en helaas een iets kleinere golf aan recensies) mis je weleens iets. Mea culpa.

In de brief zet Wiener zich op de hem eigen, ietwat vileine wijze af tegen de dagboeknotities van C. (Kees) Buddingh', die in dezelfde periode als die van Max de Jong in Tirade verschijnen. Wiener heeft er geen enkele waardering voor en ergert zich ook aan de komma achter Buddingh's naam. Ik ben een bewonderaar van het werk van Wiener, maar om deze kleine ergernis moest ik toch even hoofdschuddend glimlachen. Er zijn ergere dingen die de bloeddruk verhogen. Zelf lees ik graag de dagboeken van Buddingh', al sla ik passages over als er weer eens boekenlijstjes de revue passeren of cricketwedstrijden. Ik blijf ze allebei maar trouw, Wiener en Buddingh', beiden tenslotte mensen met een grote kennis van en bewondering voor de Engelstalige literatuur. Misschien hebben ze meer in common dan Wiener lief is.

L.H. Wiener, Over tijd en ruimte heen Max de Jong revisited. Uitgeverij Fragment 2022.

dinsdag 11 oktober 2022

Zonder einde




In het Grieks kennen we het woord ιστορία dat zowel verhaal als geschiedenis betekent. De geschiedenis kennen we uit verhalen. Je kunt na historisch onderzoek een aantal feiten op een rij zetten, maar dan ben je er nog niet. Die feiten dienen middels een verhaal met elkaar in verband te worden gebracht en te worden geïnterpreteerd. Over dezelfde feiten kunnen zo verschillende verhalen ontstaan. De bekende historicus Pieter Geijl (1887-1966) zei ooit: 'Geschiedenis is een discussie zonder einde', een uitspraak die ik nog steeds onderschrijf.


Op het niveau van de lokale geschiedenis (ik houd me naast de geschiedenis van het moderne Griekenland en Cyprus de laatste jaren bezig met de geschiedenis van mijn stad, Dordrecht) komen nog wel eens zaken aan de orde die vallen onder die 'discussie zonder einde'. Bijvoorbeeld de plaats waar de zogenaamde 'eerste vrije statenvergadering' in 1572 werd gehouden. Volgens Matthijs Balen was dat in de refter van het voormalige augustijnenklooster dat wij kennen als Het Hof, maar er is geen enkel bewijs voor. Hij schrijft dat meer dan honderd jaar later op in zijn Beschryvinge der stad Dordrecht (1677) zonder een bron te noemen. Historicus Herman van Duinen1 betwijfelt of de vergadering daar plaatsvond en ik deel die twijfel. Ligt het voor de hand dat afgevaardigden van steden die de zijde van de Opstand hebben gekozen gaan vergaderen in een voormalig klooster dat slechts een kleine maand daarvoor door de stad van de monniken was afgenomen, terwijl in het in 1544 gerenoveerde stadhuis voldoende vergaderruimte aanwezig was? Mij lijkt het stadhuis de aangewezen plaats, maar zeker kunnen we het niet weten, want ook daar is vooralsnog geen schriftelijk bewijs voor.


Ook over de betekenis van die 'eerste vrije statenvergadering' wordt nog steeds gediscussieerd. Zo staat tegenover de onhoudbare bewering van prof. dr. Herman Pleij, namelijk dat toen Nederland begon, de mening van collega Henk 't Jong,2 eloquent verwoord op zijn blog Apud Thuredrech. Die aantoonbaar onjuiste stelling van 'hier begon Nederland' werd overigens juichend overgenomen door de televisieserie Het verhaal van Nederland. De statenvergadering wordt in de Nederlandse historiografie pas belangrijk in de negentiende eeuw, de eeuw van het opkomend nationalisme. Daarvoor werd er nauwelijks aandacht aan besteed.


Verhalen die overduidelijk ooit ergens uit een duim zijn gezogen behoeven weinig discussie. Bijvoorbeeld dat over gravin Helena van Beieren, die van 1838 tot 1858 in het smalle pand op de Voorstraat boven de Donkere Steiger zou hebben gewoond. Zij zou daarheen zijn verbannen door haar vader omdat zij weigerde te trouwen met de huwelijkskandidaat die haar ouders voor ogen hadden, maar in plaats daarvan het oog had laten vallen op een jachtopziener. Het is een romantisch verhaal, dat ik graag vertel als ik gasten rondleid door mijn stad, maar ik zeg er wel bij dat het faliekante onzin is. De enige Helena van Beieren die ik in de 19e eeuw heb kunnen vinden leefde van 1834 tot 1890, ver van Dordrecht. Zij was de oudere zus van Elisabeth van Beieren, beter bekend als Sisi, de echtgenote van de Oostenrijkse keizer Franz Josef (1830-1916).


Het verhaal van de wieg, de baby en de kat die tijdens de St. Elisabethsvloed zouden zijn aangespoeld en daardoor de ramp overleefden, leverde een mooi gebrandschilderd raam op in de Grote Kerk en een fraaie wandschildering door Reinier Kennedy in het stadhuis. Er is echter geen enkel bewijs dat het ook werkelijk is gebeurd. Wel kennen we talloze verhalen van dezelfde strekking die de ronde deden na overstromingen elders in Europa. Ik meen me zelfs van colleges over de oudheid te herinneren dat een dergelijk verhaal al voorkomt in het Gilgamesj-epos (ca. 2100 v. Chr.) in Mesopotamië, maar dat zou ik moeten natrekken en dat wordt me even te tijdrovend.


En wat te denken van het verhaal van die twee boeren en dat schaap, dat ze aangekleed als juffrouw de stad probeerden binnen te smokkelen? Een heerlijk verhaal om te vertellen. We hebben er als Dordtenaren de erenaam Schapekoppen aan overgehouden en die fraaie ramskop als mascotte van FC Dordrecht, maar ik geloof er geen sikkepit van. Zulke vertellingen doen het wat mij betreft prima in een collectie volksverhalen, zoals voor Dordrecht verzameld door Ruben A. Koman3, maar ze moeten geen serieus onderdeel van het geschiedverhaal worden.


De meester op mijn lagere school vertelde van een kanonskogel, die Napoleon in november 1813 vanuit Papendrecht in de Grote Kerk zou hebben geschoten. Inderdaad zit hoog in een van de steunberen een kanonskogel, maar om daar terecht te komen (afgezien van het wonder dat hij zo keurig in de muur bleef hangen) zou hij toch echt satelliet gestuurd moeten zijn. Dat ze dat in 1813 konden, gelooft zelfs de meest sneue complotdenker niet. 


1. Herman A. van Duinen, Hier begon Nederland. 1572-feit of fictie? Dordrecht 2020.

2. Henk 't Jong: apudthuredrech.nl/tag/herman-pleij/

3. Ruben A. Koman, Bèèh...! Groot Dordts Volksverhalenboek. Bedum 2005.


Foto: Auteur


vrijdag 22 juli 2022

Een fascinerende en rijk geïllustreerde ontdekkingstocht




Toen ik in 1968 naar de HAVO-top van de Gemeentelijke Pedagogische Akademie te Dordrecht ging, had ik het geluk dat het literatuur- en talenonderwijs heel wat meer voorstelde dan het huidige, voor zover er in het middelbaar onderwijs sowieso nog sprake is van enig literatuuronderwijs. Ik realiseerde mij dat weer eens toen ik enkele dagen geleden een mevrouw op de radio hoorde die vertelde dat nog amper tweehonderd studenten de universitaire opleiding neerlandistiek volgen en dat het met de universitaire studies Frans en Duits nog veel dramatischer is gesteld. Dat was volgens die mevrouw (in mijn woorden) het gevolg van een uit de hand gelopen lobby voor de bèta-vakken en, in het geval van de neerlandistiek, ook van de (weer in mijn woorden) dramatisch ontoereikende en ernstig demotiverende inhoud van het vak Nederlands op de middelbare scholen. 


Nadat ik, na een succesvol afgesloten mulo-opleiding en geheel verkeerd voorgelicht door een onbekwame schooldecaan, niet naar de vierde klas van de HBS ging (dat kon toen nog net), maar naar de vierde van de HAVO, was ik wel van het vermaledijde en overschatte vak wiskunde af. Die vier op mijn eindlijst detoneerde met de reeks negens, achten en een enkele zeven en schreef ik grotendeels toe aan mijn docent wiskunde (die toevallig ook die schooldecaan was), wat ik kon onderbouwen door het feit dat in het enige jaar dat ik wiskunde had van een andere leraar, ik op ieder rapport een acht had voor het vak en dat voor het verwante natuurkunde op mijn eindlijst eveneens een acht prijkte. Ik had echter mijn buik vol van de exacte vakken en koos voor aardrijkskunde, geschiedenis, Nederlands, Frans, Duits en Engels. Toen ik na een omweg via de onderwijzersopleiding geschiedenis ging studeren, kwam de kennis van die talen buitengewoon van pas, maar aan wiskunde had je helemaal niets. Statistieken kun je zonder dat gegoochel ook wel lezen, mocht het een keer nodig zijn. Die voormalige wiskundedocent en schooldecaan kwam ik jaren later, toen ik zelf al doctorandus was en hij nog altijd derdegrader op grond van een of andere duistere applicatiecursus in een ver verleden, weer tegen als collega. Omdat hij in de docentenkamer een bijzonder innemende man bleek te zijn, iets waar we als leerling nooit wat van hadden gemerkt, ben ik maar niet over dat stukje gezamenlijk verleden begonnen. 


Voor het eindexamen moesten wij voor Nederlands vijfentwintig boeken lezen en voor elk van de vreemde talen vijftien. Dat betekende zeventig boeken in twee jaar. Natuurlijk, een enkel boek had al op mijn lijst voor de MULO gestaan, althans voor Nederlands, want wat je daar voor de vreemde talen moest lezen stelde niets voor en was op HAVO-niveau, althans het toenmalige, onbruikbaar. Het was dus al met al veel leeswerk. Aangezien ik toen ook al van lezen hield, was het veel meer een genoegen dan een plicht. Ook het schrijven van de vier vereiste scripties, twee voor aardrijkskunde en twee voor geschiedenis, vond ik eigenlijk wel leuk. Het was in de ware zin van het woord een pretpakket, zoals sommige nerds die wis- natuur- en scheikunde deden weleens smalend zeiden.


Een van de boeken op mijn lijst was Oeroeg van Hella S. Haasse, een novelle die zich afspeelde in Indonesië in de tijd van de oorlog die Nederland daar voerde in een poging te beletten dat het land onafhankelijk zou worden. Oeroeg stond toen bij vrijwel iedere middelbare scholier op de lijst en het zou me niet verbazen als dat nog zo is. Een boek als Revolusi van David van Reybrouck is natuurlijk veel te dik voor de overwerkte leerling van vandaag de dag, die voor Nederlands, als ik me goed heb laten inlichten, op het VWO zomaar vijf werken van letterkunde moet lezen. 


Over Hella Serafia Haasse (1918-2011), de schrijfster van Oeroeg en van een groot en zeer gevarieerd oeuvre, is onlangs een bijbeldikke biografie verschenen van de hand van Aleid Truijens, die ons eerder onder meer verblijdde met een biografie van Frits Hotz. Het boek ademt degelijkheid, het is om het eens ouderwets te zeggen een zeer doorwrochte studie, waardoor we kennis kunnen nemen van het leven van een bijzondere auteur, geboren in Nederlands-Indië, met niet alleen een bijzonder oeuvre, maar ook een conventioneel lijkend en toch bijzonder (ingewikkeld) huwelijk met een bijzondere man. Wie de schrijfstijl van Truijens kent, is niet verbaasd dat je al lezend door de 536 pagina's vliegt, noten en bibliografie niet meegerekend. Ze heeft naar eigen zeggen bijna acht jaar aan de biografie gewerkt, daarbij onder meer terzijde gestaan door de dochters en kleinkinderen van Haasse en van vele mensen die Haasse hebben gekend of met haar hebben gewerkt. De biografie is een fascinerende en rijk geïllustreerde ontdekkingstocht door het leven van een van de grootste en belangrijkste auteurs van de twintigste en vroege eenentwintigste eeuw. Ik heb een aanzienlijk deel van het werk van Hella Haasse in de loop der jaren gelezen, maar nu ik haar zo goed heb leren kennen dankzij Aleid Truijens, ga ik me zeker in nog meer van haar boeken verdiepen. Misschien een tip voor onze veelgeplaagde middelbare scholieren als ze na het eindexamen eindelijk van hun lessen Nederlands zijn verlost.


Aleid Truijens, Leven in de verbeelding. Hella S. Haasse 1918-2011. Querido 2022. 


dinsdag 25 januari 2022

De fameuze Gemeentelijke Pedagogische Akademie




Het voorplat van Abel ontwaakt, de debuutroman van politicoloog Cor Snijders, wordt gesierd door een foto van twee heren in het stijlvolle café De Tijd in Dordrecht, de stad die voor een groot deel de achtergrond vormt van het boek. Abel ontwaakt is het verhaal van een nog wat naïeve jongeman, geboren en gedeeltelijk opgegroeid in Dordrecht en gedeeltelijk in Oud-Beijerland, die in de jaren dat hij aan de havo-top van de Gemeentelijke Pedagogische Akademie (akademie toen officieel geschreven met een progressieve k, in tegenstelling tot hoe Snijders het spelt) in Dordrecht verkeert, zijn beslissende stappen naar de volwassenheid zet. Een Bildungsroman waarin, volgens het Dankwoord voorin, alle vertellingen op waarheid berusten. Dat ontslaat de lezer van de soms prangende vraag naar wat er werkelijk is gebeurd in een boek, maar roept meteen een andere vraag op: waarom dan gefingeerde namen en niet de echte van de personen die erin voorkomen?

Ik moet iets verklappen. Ik ken Cor Snijders goed, hij verkeert in deels dezelfde vriendenkring als ik. De leraren waarmee hij in zijn havotijd bevriend raakte, een vriendschap die in sommige gevallen nog steeds voortduurt, behoren deels ook tot mijn kring van intimi en ik heb zelf aan die havo-top en daarna op de, toen fameuze, Gemeentelijke Pedagogische Akademie gestudeerd. Wel iets eerder dan Snijders, maar niet veel. Ik bracht er, met een jaar tussen havo en PA, de periode 1968 - 1974 door, een tijd die voor mijn vorming van minstens even groot belang was als die van Cor Snijders. De verdienste van het boek voor mij persoonlijk is dan ook dat het mij terugvoert naar die jaren uit mijn leven, toen ik zelf ook met vallen en opstaan de nodige stappen naar de volwassenheid zette. Daar heeft een toekomstige lezer zonder mijn achtergrond weinig aan, maar ook dan geeft het boek genoeg aanknopingspunten om te lezen. Snijders beschrijft een leeftijdsfase die we allemaal hebben doorgemaakt en die voor ons allemaal even bijzonder en uniek was. Cor slaagt er goed in dat unieke duidelijk te maken, al was het alleen al door zijn omgang met de Surinaamse Naomi en het docentenechtpaar Allard en Cynthia, die hem een levenslange fascinatie met de Surinaamse cultuur opleverde. 

Ook dat is een raakpunt tussen Snijders en mij, de belangstelling voor Suriname. Ik heb dat prachtige, fascinerende land ook bereisd en mij via mijn Surinaamse vrienden, ja, inderdaad, leren kennen op de Dordtse GPA, verrijkt aan de Surinaamse cultuur. Dat in mijn persoonlijk leven Griekenland de grootste plaats ging innemen doordat ik aan de universiteit van Minnesota mijn Griekse vrouw leerde kennen, neemt niet weg dat Suriname altijd een belangrijke plaats in mijn leven heeft ingenomen en nog inneemt. Er is trouwens een opvallend aantal parallellen aan te wijzen tussen de Griekse en Surinaamse cultuur, maar dit terzijde.

De fameuze GPA, schrijf ik. Waarom wordt ook door Snijders duidelijk gemaakt. In de jaren zeventig was studeren aan de havo-top en PA een warm bad vergeleken met het onderwijs aan de doorgaans nog autoritaire, bekrompen, meer op cijfers, orde en braaf gedrag gerichte mavo's. Waarom rijdt Snijders dagelijks, nu ja, als hij niet bij Naomi of bij een bevriende docent overnacht, op zijn brommer het hele eind van Oud-Beijerland naar Dordrecht? Omdat een bekrompen, verzuurde mavo-directeur het 'doorleren' op de plaatselijke havo voor hem onmogelijk maakte. Dat bleek achteraf een zegen, schrijft Cor. Zelf werd ik op de mulo verkeerd voorgelicht door de schooldecaan, waardoor ik op die havo-top terechtkwam in plaats van op de HBS, iets wat voor mij achteraf ook een zegen was. Een school waar aandacht voor je was, waar je creatieve talenten werden gewaardeerd en je puberaal gedrag op begrijpende wijze werd gekanaliseerd en in een positieve richting omgebogen. Een school waar ik me geweldig thuisvoelde, al stond de mentaliteit van 'wij zullen jullie wel vormen' in mijn PA-jaren me weleens wat tegen. Honderd procent geweldig krijg je iets nooit.

De basis van ons latere succes, dat van Snijders en mij, typische stapelaars die uiteindelijk via de mulo/mavo, havo en hbo de universiteit afmaakten, werd gelegd op, ik zeg het nog eens, die fameuze GPA. Dat de gemeente Dordrecht, in de tachtiger jaren nauwelijks geïnteresseerd in hoger onderwijs in de stad, die prachtschool tenslotte heeft verkwanseld en ten onder laten gaan, is een verhaal voor een ander boek. 

Wat mij beslist heeft geraakt, is de ode die het boek ook is aan zijn vriend en leermeester voor het leven Pjotr, de man rechts op het voorplat, van wie Snijders geschiedenisles heeft gehad. Pjotr, in werkelijkheid Piet, waarom die russificering wordt in het boek duidelijk, is ook een van mijn beste vrienden en een aantal jaren waren we collega's. Hij is een van de mensen die mij hebben geïnspireerd geschiedenis te gaan studeren en met wie ik nog graag over ons vak praat. In het boek komt hij naar voren als een wijze, zeer erudiete man. Piet is iemand van wie ik ook nog altijd leer, een belezener mens ken ik niet, al is het wat dat betreft ook goed praten met Allard, eveneens nog steeds een van mijn beste vrienden.

Het verhaal van Cor Snijders is beslist de moeite waard, ook voor mensen die de stappen naar hun volwassenheid hebben gezet in Appingedam of Aardenburg, maar niet altijd makkelijk te volgen. Regelmatig worden personen opgevoerd met te weinig of geen introductie. Ik kan de draad dan meestal nog wel volgen, omdat ik de achtergrond, en veelal de mensen, ken, maar dat maakt het voor de lezer verwarrend. Om een voorbeeld te noemen: in het boek verkeert Snijders met drie bevriende oud-docenten, waar onder een zekere Jean, in een Rotterdams café. Jean tapt biertjes en staat achter de bar. Dan moet je toch voor de volledigheid vertellen dat Jean (misschien niet geheel toevallig mijn zeer gewaardeerde oud-directeur van de locatie Overkampweg van het Stedelijk Dalton Lyceum in Dordrecht) na zijn pensionering in zijn geboortestad Rotterdam een kroeg is begonnen. 

Over één ding moet ik Cor ernstig beknorren. In het begin van het boek citeert hij uit de Ode aan Dordrecht van Kees Buddingh', maar dat schrijft hij als Cees Buddingh. Voor wie het werk van Buddingh' kent is dat een soort doodzonde, maar gelukkig niet van invloed op de rest van het verhaal.


Cor Snijders, Abel ontwaakt. Uitgeverij Boekscout. Baarn 2022.