maandag 5 november 2018

Cyprus onder Venetiaans bestuur, 1489-1571



In 1472 trouwde de laatste Cypriotische koning uit het huis Lusignan, Jacobus II, met de achttienjarige Venetiaanse patriciersdochter Catarina Cornaro. Zij werd bij deze gelegenheid door de Venetiaanse republiek geadopteerd, wat betekende dat Venetië haar erfgenaam was in geval zij kinderloos zou overlijden. Een jaar later was Jacobus dood en weer een jaar later overleed het prinsje dat kort na de dood van zijn vader ter wereld was gekomen. Catarina aanvaardde, omringd door Venetiaanse adviseurs, de regering maar wist zich uiteindelijk niet te handhaven en vertrok onder grote druk in 1489 naar haar geboortestad, waarbij zij de kroon van Cyprus overdroeg aan de Serenissima, zoals de Venetiaanse staat ook wel wordt genoemd. Met het vertrek van Caterina Cornaro werd Cyprus formeel een Venetiaanse kolonie. De tijd van het Venetiaanse bestuur wordt in de literatuur meestal afgeschilderd als een periode van onderdrukking, verval en achteruitgang. Uit onderzoek door de historicus Benjamin Arbel is echter gebleken dat dit sombere beeld moet worden bijgesteld.

Immigratie

Gedurende de 14e en 15e eeuw was de bevolking door pestepidemieën, natuurrampen en hongersnoden afgenomen. Ook de 16e eeuw kende zijn pestepidemieën, maar zij eisten relatief minder slachtoffers door overheidsmaatregelen als het isoleren van besmette gebieden en het in quarantaine houden van zieken. Door de terugloop van de bevolking waren veel dorpen op het platteland geheel of gedeeltelijk ontvolkt geraakt. De Venetianen gingen een doelbewust beleid van herbevolking voeren om hierin verandering te brengen.
Dit beleid werd in de eerste plaats ingegeven door economische motieven. Een levenskrachtig Cyprus zou Venetië uiteindelijk meer profijt opleveren dan een armlastige, vervallen boedel. De overheid begon daarom premies uit te loven en gratis land te verstrekken aan immigranten. Dit trok christenen aan uit Syrië, maar ook inwoners van de Venetiaanse bezittingen op de Peloponnesus en van Korfoe. Een ander probaat middel was de verbanning van criminelen naar Cyprus. Na 1540 arriveerden er ook vluchtelingen voor de oprukkende Turken uit Griekenland en de Balkan. Dat het beleid succes had blijkt onder andere uit besluiten om woeste gronden te verpachten aan landbezitters, althans tot 1514, om die door immigranten te laten ontginnen. Ook zijn er geen aanwijzigingen die duiden op een grootscheepse emigratie vanuit Cyprus (Arbel V, 187/188). Dat het eiland tijdens de Venetianen een kleine eeuw van vrede en betrekkelijke rust doormaakte had eveneens een gunstige invloed op de bevolkingsontwikkeling. 

Trek naar de stad en sociale status

Een nadelig effect van het verpachten van land aan immigranten was het geleidelijk verdwijnen van de gemeenschappelijke weidegronden van de dorpen, wat armere boeren in de problemen bracht. Deze trokken daarop naar de steden om aan de kost te komen. Uit de beschikbare gegevens, blijkt dat de bevolking van de steden relatief sterker toenam dan die op het platteland (Arbel V, 193), ook al bleef Cyprus overwegend agrarisch. Overigens kon men in deze tijd alleen Nicosia en Famagusta met enig fatsoen als stad betitelen.
Nicosia, dat ook onder de Venetianen de hoofdstad bleef, telde volgens schattingen uit het midden van de zestiende eeuw zo’n 20.000 tot 25.000 inwoners. Famagusta was tijdens en na het Genuese bestuur (1373-1464) danig in verval geraakt en rond 1500 weinig meer dan een verzameling nauwelijks bewoonde ruïnes. Door de herbevolkingspolitiek, die na 1510 zijn vruchten begon af te werpen, kwam daarin verandering. Vooral immigranten uit Syrië en Palestina trokken er naartoe, evenals Cyprioten van het platteland. In de stad bloeide ook een joodse kolonie op, maar ondanks dat zij uit alle windstreken leken te komen, bleef het aantal leden beperkt. In 1568 naar schatting 150 tot 200 personen. Dat duidt erop dat de overheid immigratie van individuele families toestond, maar de komst van grote groepen van bijvoorbeeld uit Spanje en Portugal verdreven joden, tegenging (Arbel X, 24/25).
Ondanks, en gedeeltelijk dankzij de immigratie, want veel nieuwe Cyprioten kwamen uit de Griekse bezittingen van Venetië, bleef het Grieks de meest gesproken taal op het eiland en bleef de Grieks-orthodoxe cultuur dominant. Van de naar schatting 8 à 900 dorpen op Cyprus waren er een kleine veertig niet Grieks. Deze werden voornamelijk bewoond door Maronieten of in een enkel geval door Armeniërs (Arbel V, 203).
Wat de sociale status van de plattelandsbevolking betreft veranderde er niet zoveel. In deze tijd is er nog steeds sprake van horigen (paroikoi) of vrije pachters en boeren met eigen grond, die we beiden terugvinden onder de term francomati. Wel kregen duizenden paroikoidie tot de landgoederen van de staat behoorden de gelegenheid zich vrij te kopen. Aan de horigheid zou echter formeel pas een einde komen in 1570, terwijl het in de praktijk de Ottomaanse veroveraars waren die haar hebben afgeschaft.

De adel en de verhouding tussen de kerken

Het Haute Cour werd door de Venetianen afgeschaft, maar de geprivilegieerde status van de adel bleef ongeschonden. Zij werd wellicht nog versterkt doordat patricische families uit Venetië zich op het eiland vestigden of daar grote belangen verkregen. Aangezien Cyprus een klein land was, bleef de feodale adel, vrijwel uitsluitend rooms-katholiek qua achtergrond, in aantal klein en een relatief gesloten stand (Arbel VI, 181). Wel bleef de adel haar militaire rol behouden. Cypriotische ridders speelden, voor het laatst in de geschiedenis, een rol bij de strijd om het eiland na de Ottomaanse invasie.
De verhouding tussen de kerken bleef ook in de Venetiaanse tijd gebaseerd op de Bulla Cypria, de verordening van paus Alexander IV uit 1260 waarin de suprematie van de rooms-katholieke (Latijnse) kerk en de rechten van de orthodoxe kerk waren vastgelegd. Onder de laatste Lusignans was de Latijnse kerk in het slop geraakt. De geestelijkheid was in aantal teruggelopen en zij nam het met de taakopvatting niet meer zo nauw. Deze achteruitgang wordt wel in verband gebracht met het uitdoven van het kruisvaardersideaal (Frazee, 20), maar zij past ook goed in het algemene beeld dat de kerk in Europa in deze tijd bood. Dat was er een van een vergaand verval van normen en waarden, met als dieptepunt het Pontificaat van Alexander VI (Rodrigo de Borgia) van 1492 tot 1503. De Venetianen probeerden het verval te stuiten door de geprivilegieerde positie van de rooms-katholieken ten opzichte van de orthodoxen te benadrukken en de suprematie van de Latijnse clerus opnieuw te bevestigen. Als gevolg hiervan waren de betrekkingen tussen beide religies aanzienlijk meer gespannen dan in de voorgaande tijd. 

Koloniaal bestuur en groeiende problemen

Aan het hoofd van het koloniale bestuur stond het Reggimento, dat werd gevormd door de gouverneur en twee adviseurs. Zij werden benoemd voor twee jaar en waren uitsluitend verantwoording verschuldigd aan de regering van Venetië. Het feit dat de hoogste functionarissen slechts voor een ambtstermijn van twee jaar werden uitgezonden, had tot gevolg dat zij nooit op veel ervaring met het bestuur van het eiland konden bogen. De regeling werkte corruptie in de hand, omdat menige bestuurder zijn zakken goed wenste te vullen, voor hij naar huis terugkeerde. Ook moet het op deze manier voor de meeste functionarissen moeilijk zijn geweest om zich in te leven in de problemen van de bevolking, zodat er weinig begrip ontstond voor de noden van de Cyprioten. Die werden halverwege de zestiende eeuw groter, als gevolg van een combinatie van verschillende factoren.
In de eerste plaats was het economische belang van Cyprus als eindpunt van de handelsroutes uit het oosten drastisch afgenomen, nadat de Westeuropeanen de zeeweg naar Indië hadden geopend en ten tweede deed zich de inflatie voelen, die het gevolg was van de zilverimporten uit Zuid-Amerika. Met name het arme segment van de bevolking kwam hierdoor in de problemen. Een andere factor was de aanleg van uitgebreide verdedigingswerken door de Venetianen, waaraan de bevolking ook een financiële bijdrage moest leveren. Ook begon de groei van de landbouwproductie, mede door klimatologische omstandigheden, geleidelijk achter te lopen bij de aanwas van de bevolking. Deze telde omstreeks 1550 naar schatting 170.000 zielen en aan de vooravond van de Turkse inval zo’n 195-200.000 (Arbel V, 213-214). Het gevolg was voedselschaarste en stijging van de voedselprijzen. Dit leidde in 1562 en 1568 tot hongeropstanden. De Venetianen traden met harde hand en weinig begripvol tegen de oproerkraaiers op.

De Ottomaanse dreiging en de defensie

Het oprukken van de Ottomanen in Europa bracht hen in conflict met de Venetianen. Oorlog tussen de Serenissima en Constantinopel, na 1453 de hoofdstad van het Ottomaanse rijk, was nooit ver weg. Toch was de belangrijkste reden om Cyprus te koloniseren het economisch profijt dat men ervan hoopte te trekken en niet het veranderen van het eiland in een bolwerk of uitvalsbasis tegen de Turken. Op wat wederzijdse kaapvaart na, en de verwoesting van Limassol in 1539, was Cyprus niet grootscheeps betrokken bij de oorlogen Tussen Venetië en de sultan van 1499-1501 en 1537-1540. Hoewel zij zich bewust moeten zijn geweest van de ernst van de Ottomaanse dreiging, vooral na de verovering van Rhodos in 1522, werd er verbazingwekkend weinig haast gemaakt met het moderniseren van de verdedigingswerken op het eiland.
In 1558 begon men Famagusta van de modernste verdedigingswerken te voorzien, maar pas tien jaar later werd een begin gemaakt met de beroemde Venetiaanse wallen van Nicosia. Zij werden geconstrueerd volgens de nieuwste militaire inzichten van die tijd, met het oogmerk een langdurig beleg te kunnen doorstaan. In geval van een aanval moest de verdediging zich op drie versterkingen concentreren: Nicosia en de havenplaatsen Famagusta en Kyreneia, waarvan de burcht eveneens werd versterkt. Terwijl deze zich de vijand van het lijf hielden, moest een maritieme expeditie vanuit Venetië toesnellen om het eiland te ontzetten. Het was een strategie die kans op succes had zolang Venetië de overmacht op zee bezat, maar die werd door de Ottomanen meer en meer bedreigd.
Voor Nicosia betekende de aanleg van de fortificaties, onder leiding van Gulio Savorgnano niets minder dan een architectonische ramp. Het deel van de stad dat door de bastions werd beschermd was een stuk kleiner dan het Middeleeuwse Nicosia. Alle gebouwen buiten de wallen, inclusief het paleis van de Lusignans, werden afgebroken.

De ondergang

In het voorjaar van 1565 vielen de Ottomanen Malta aan. De aanval werd afgeslagen ten koste van zo’n 25 á 30.000 Turkse doden (Bradford, 168), maar voor Cyprus was het een teken aan de wand dat het Ottomaanse net zich langzamerhand begon te sluiten. Vijf jaar later was het zover. Begin 1570 brak er een diplomatiek conflict uit tussen de sultan en de Venetianen. De Ottomaanse gezant in Venetië werd gevangengenomen als represaille voor het oppakken van enkele Venetiaanse kooplieden door de Turken. Dit was de aanleiding voor een Ottomaans ultimatum waarin de overdracht van Cyprus werd geëist.
Begin juli landde de Turken onder Mustafa Pasja in de buurt van Larnaca. Zonder enige tegenstand rukten zij op naar Nicosia, waarvoor op de 25het beleg werd geslagen. De Venetianen stonden tegenover een bijna tienvoudige overmacht, maar bij een goed geleide verdediging hadden zij het wellicht lang kunnen volhouden achter hun nieuwe verdedigingswerken. Hun bevelhebber, Nicolas Dandolo bleek echter uiterst onbekwaam. Al op 9 september werd de stad stormenderhand veroverd. Er vielen duizenden slachtoffers onder de bevolking en een onbekend aantal overlevenden werd als slaaf afgevoerd. Dandolo werd onthoofd. Kyreneia ontkwam aan dit lot door een week later zonder verzet te capituleren.
Half september verscheen Mustafa Pasja voor Famagusta. De Venetiaanse commandant, Marc Antonio Bragadin, was zo ongeveer het tegengestelde van Dandolo. Hij was moedig, bekwaam en vastbesloten om de stad te verdedigen tot zij door de marine zou worden ontzet. In juni was er inderdaad een vloot uit Venetië vertrokken, waarvan ook Spaanse schepen en galeien van de Johannieterorde deel uitmaakten. Deze deed eerst Kreta aan. Half september zette zij koers naar Cyprus, maar toen het nieuws kwam van de val van Nicosia ontstond er onenigheid tussen de Venetiaanse en Spaanse commandanten en werd de expeditie opgegeven. Terwijl Famagusta bijna een jaar lang taai verzet bood, bleef verdere hulp uit. 
Op 1 augustus gaf Bragadin Famagusta over aan Mustafa Pasja, nadat deze de verdedigers een vrije aftocht had toegezegd. Die belofte werd al snel gebroken. Famagusta werd geplunderd, de verdedigers werden afgeslacht en Bragadin stierf een gruwelijke dood. Hij werd levend gevild. Cyprus ging hierna ruim driehonderd jaar Ottomaans bestuur tegemoet.

Conclusie

De meeste historici die zich met Cyprus bezighouden hebben uitsluitend oog voor de negatieve kanten van het Venetiaanse bestuur. De Venetianen zouden het eiland vooral hebben uitgebuit. Ongetwijfeld was profijt het belangrijkste doel van de Venetianen, maar dat betekende niet dat er uitsluitend sprake was van uitbuiting en verwaarlozing. Vaak wijst men op de, door Arbel niet in de cijfers teruggevonden, emigratie als bewijs voor de slechte toestanden op het eiland. In het laatste decennium van het Venetiaanse bestuur verslechterde economische en sociale situatie aanzienlijk. Als men echter naar de bevolkingsgroei over de gehele periode kijkt, dan blijkt deze gemiddeld 7,6 promille per jaar (Arbel V, 215) te zijn. Dat is een duidelijke aanwijzing dat er in grote delen van de Cypriotische samenleving naar verhouding niet slecht werd geboerd. Alleen voor de allerarmsten op het platteland zal er weinig verschil zijn geweest met voorgaande tijden. Met Arbel ben ik dan ook van mening dat het Venetiaanse bestuur eerder een korte tijd van bloei is geweest, tussen twee lange perioden van gestaag verval.


Literatuur

Alastos, Doros - Cyprus in History: A Survey of 5000 Years. London 1976.
Arbel, Benjamin - Cyprus, the Franks and Venice, 13th- 16thCenturies. Aldershot/Burlington 2000.
Bradford, Ernle - The Shield and the Sword. The Knights of St. John. London 2002 (1972).
Frazee, Charles A. - The Religions of Cyprus. In: Koumoulides, J.T.A., Greece and Cyprus in History, p. 13-28. Amsterdam 1985.
Hadjidemetriou, Katia - A History of Cyprus. Nicosia 2002.
Hill, Sir George - A History of Cyprus. Vol. I, II, III, IV. Cambridge 1940-1952.
Klok, C.A. – Afrodite en Europa. Een beknopte geschiedenis van Cyprus van de prehistorie tot heden. Utrecht 2005. (2e herziene druk, Baarn 2014).
Morris, Jan - The Venetian Empire. A Sea Voyage. London 1990 (1980).
Panteli, Stavros - A History of Cyprus. From Foreign Domination to Troubled Independence. London/The Hague 2000. 

Foto: Kees Klok


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.