dinsdag 28 mei 2019

Herinneringen aan Kruispunt


    v.l.n.r.: Fa Claes, Kees Klok, John Heuzel, Marie-Thérèse van Dycke

Het was in 1974 dat er voor het eerst een bijdrage van mij, een gedicht, in het Vlaamse literair tijdschrift Kruispunt werd opgenomen. Ik meen dat het toen nog Kruispunt-Sumier heette. Ik kende het blad via Han Grüschke, die publiceerde in Letteriek, het Dordtse literaire tijdschrift dat wij een jaar eerder hadden opgericht als onderdeel van onze stichting Bobby Kinghe. Ik had al eerder poëzie gepubliceerd, vooral in Letteriek, maar toch voelde de opname in Kruispunt aan als een soort van debuut. Officiële erkenning door een deskundige redactie en nog wel in het verre buitenland. Zo voelde ik dat toen. Het was het begin van een lange verhouding, die zou duren tot Kruispunt, dat jarenlang fier doorknokte voor zijn leven, vaak geheel of gedeeltelijk zonder subsidie, uiteindelijk ophield te bestaan. Het blad is vijftig geworden. In de middeleeuwen gold dat als een flink gevorderde leeftijd. Nu zou men spreken van te jong gestorven. In het geval van Kruispunt niet dan na de letterkunde indrukwekkend te hebben verrijkt.

Aanvankelijk had ik van doen met hoofdredacteur Georges van Acker aan wie ik nu en dan wat gedichten of een verhaal stuurde, waarvan de betere werden geplaatst. Ik was daar trots op en voelde mij vanaf het begin thuis in Kruispunt. Klein, dapper en flink tegendraads, met een duidelijk eigen stem. Dat sloot wonderwel aan op hoe ik mezelf zag. De naam Letteriek verdween al snel van het literaire toneel, omdat het blad overging in handen van een andere redactie. In Dordrecht begonnen we na enige tijd het tijdschrift Herman, dat nog steeds bestaat, al is het sinds 1979 niet meer verschenen. Ik meen dat Herman en Kruispunt in die tijd een ruilabonnement aangingen, al had ik mij vrijwel direct na de kennismaking zelf op het blad geabonneerd. Voordat de literaire vulkaan Herman insliep maakten wij met de Schiedammer Simon Buschman een themanummer over de haiku. Toen de man uit de jeneverstad opmerkte Kruispunt 'maar een ondermaats blaadje' te vinden, ervoer ik dat als een diepe, persoonlijke belediging. Van enige samenwerking met Buschman is verder nooit meer iets gekomen en de tijd heeft zijn ongelijk bewezen: Kruispunt is een begrip, Simon Buschman is vrijwel vergeten.

George van Acker werd opgevolgd door John Heuzel. Het contact met John zou in de loop der jaren uitgroeien tot een echte vriendschap, niet alleen met hem, maar evenzeer met zijn vrouw Marie-Thérèse. Ik ging meer bijdragen leveren en reisde eind september 1989 naar Brugge voor het feest ter ere van het 30-jarig bestaan, dat groots werd gevierd. Het was een herinneringswaardig jubileum. Het weer was uitzonderlijk mooi en ik maakte er verschillende vrienden, zoals Jan Deloof en Fa Claes. In een dagboeknotitie van maandag 2 oktober wijd ik er een passage aan:

Het was aangenaam om onder gelijkgestemden te verkeren, kennis te maken met allerlei vriendelijke lieden waarvan je tot nu toe alleen de namen kende: Dries Janssen, Fa Claes, Han Grüschke. Na het feest zijn we met een flinke ploeg nog ergens doorgezakt op 't Zand. Erg veel kan ik me er niet meer van herinneren, behalve dat Patrick Spriet voortdurend dacht dat ik Kees Tabak heette, dat ik het cadeau van John Heuzel (een literfles Straffe Hendrik) ergens moet hebben laten staan en dat Fa Claes en Dries Janssen mij tenslotte op de been hebben gehouden op weg naar hotel Groeninghe, waar we alle drie logeerden.

Zo ging het in dat zonnige najaar dat in meerdere opzichten bijzonder was. Op zaterdag 14 oktober hield ik in de prachtig gerestaureerde koepel van de Dordtse Groothoofdspoort een voordracht voor de Haarlem Branch van de Dickens Fellowship, die op bezoek kwam. De lezing ging over Thomas Hardy en Charles Dickens, voor mij twee van de grootste schrijvers uit de Engelse literatuur. Ze liggen naast elkaar begraven in Westminster Abbey, al hebben ze elkaar slechts eenmaal ontmoet en toen was de veel jongere Hardy te verlegen en te veel onder de indruk om het woord tot Dickens te richten. Op zaterdag 21 oktober arriveerde Stella, toen nog mijn vriendin, een jaar later zouden we trouwen, vanuit Thessaloniki in Düsseldorf om daar haar nieuwe betrekking op het onderwijsbureau van het Griekse consulaat te aanvaarden. Het was het laatste weekeinde van 1989 dat er van schitterend najaarsweer te genieten viel. Nog geen maand later zou de Berlijnse Muur vallen, maar dit terzijde.

Al in Duitsland begon Stella Nederlands te leren en met haar uitzonderlijk groot taalgevoel en linguïstische begaafdheid wist ze zich al snel een behoorlijke kennis te verwerven. Eenmaal in Nederland perfectioneerde zij haar Nederlands zo, dat ze haar gedichten in de laatste twee jaar van haar leven allereerst in die taal schreef, waarna zij ze hertaalde in het Grieks. Het duurde niet lang of ze ging ook tot de Kruispuntfamilie behoren. Dat begon met haar optreden als medesamenstelster van het speciale nummer over de geschiedenis en cultuur van Thessaloniki, dat in 1992 verscheen. Het idee voor dat nummer werd geboren op het Woordschuttersfeest dat Kruispunt eind juni 1991 in Brugge organiseerde. Ook over dat feest, dat ik mij letterlijk als een warme gebeurtenis herinner, heb ik een dagboekaantekening gemaakt, op zondag 30 juni:

Brugge was een groot succes. Niet alleen vanwege de respons op mijn poëzie, maar ook Stella en Sofronis*(die weinig van het gelezene verstond) hebben zichtbaar genoten van de goede sfeer. Alles werkte meeHet St. Joris-kruisboogschuttersgildemuseum is romantisch gelegen in het groen aan de rand van het centrum. Omdat tot ieders verbijstering de zon de hele middag scheen (en ik had mijn hoed verdorie thuisgelaten vanwege het Jan Takkeweer) kon het voorlezen in de fraaie tuin plaatsvinden. De maaltijd werd binnen gehouden, want in de avond was het buiten te kil. Het was ontzettendleuk om de banden met de Vlaamse vrienden weer aan te kunnen halen. Fa Claes (met zijn karakteristieke dichterskop), Dries Janssen, altijd laconiek en vol humor, Jan Deloof, die me een Griekse versie van het Ons Erfdeel-boekje over de geschiedenis van het Nederlands beloofde te sturen. De Heuzels zelf, uiteraard. John is de enige pijpkettingroker die ik ken. Marie-Thérèse, mooi en charmant als altijd, was een voortreffelijke presentatrice. Ook Herman Coenen gesproken, die ik er maar niet aan heb herinnerd dat ik nog een bundel van hem krijg.
Op de valreep met John, Stella en Sofronis de koppen bij elkaar gestoken over Kruispunt. We willen een speciaal Thessaloniki-nummer maken. Stella en Sofronis de literatuur, ik de geschiedenis. In Griekenland gaan we er meteen aan beginnen.
Tijdens de maaltijd verraste Sofronis ons met een fraaie dichtbundel, die hij in 1984 heeft uitgegeven. Stella wist niet dat hij ook dichtte, maar ze was onder de indruk van zijn werk. Gelukkig had ik een paar exemplaren bij me van Maar toch een tuitknak roken, waarvan ik hem er een heb gegeven.
Ter gelegenheid van het feest is een mooi uitgevoerde bloemlezing uitgekomen, waarin 'Mijn schooltijd zit vol idioten' is opgenomen. Ik vond het achteraf niet een van mijn sterkste gedichten, maar na alle lovende kritiek van gisteren, onder andere van Marie-Thérèse, ben ik daar anders over gaan denken. 

Het bleef wat Stella betreft niet bij het Thessaloniki-nummer. In Kruispunt 175 schittert haar Griekse vertaling van mijn gedicht Agia Sophiaen in nummer 184 debuteerde zij met eigen gedichten, die werden gepubliceerd in het Grieks en het Nederlands. Zij werden opgenomen in haar postume bundel Ατελείωτες νύχτες, die in het voorjaar van 2009 in Thessaloniki verscheen en waarvan dit jaar een Nederlandse editie zal uitkomen bij uitgeverij Liverse, onder de titel Eindeloze nachten. We zouden in het vervolg, tot haar overlijden in december 2007, wat Kruispunt betreft vooral samen optrekken. In 1997 stelde ik Kruispunt 169 samen, gewijd aan ego-literatuur. Stella stond mij daarbij krachtig terzijde. Haar steun was ook onontbeerlijk bij het internationale poëzienummer dat ik in 2001 met John Heuzel samenstelde en waarvoor we samen werk van Dinos Christianopoulos, Kiki Dimoula en Nikos Karouzos vertaalden. Dat nummer, onder de titel Kruispunt-Internationaal, werd in juni van dat jaar gepresenteerd in de Rotterdamse Schouwburg, in de marge van het Poetry International festival. Ik herinner me Stella's boosheid en teleurstelling toen bleek dat de in grote getale uitgenodigde journalisten en krantenbesprekers het, op een vertegenwoordigster van het e-zine Meander na, volkomen lieten afweten, terwijl het geringe, belangstellende publiek uitsluitend op de gratis borrel was afgekomen. Dat was het noodlot van Kruispunt: ondanks dat het in de loop der jaren een Fundgrube van de literatuur is geworden, heeft het in Nederland zelden of nooit enige aandacht gekregen in de media. Over Kruispunt-Internationaal werd alleen in Meander geschreven. Ik ervaar dat gebrek aan belangstelling als een grove onrechtvaardigheid. In Kruispunt-Internationaal stonden vele grote namen uit de wereldliteratuur. Het is triest te bedenken hoeveel moois de Nederlandse lezer door de luiheid en ongeïnteresseerdheid van zijn media is onthouden.

Het hoogtepunt van onze verhouding met Kruispunt was de bloemlezing van Cypriotische literatuur, Wij wonen in een taal, die wij in 2004 mochten samenstellen. Het nummer draagt grotendeels het stempel van Stella, die vrijwel alle verhalen en gedichten selecteerde, de vertalingen redigeerde, zelf ook flink mee vertaalde, het contact onderhield met de dichters en schrijvers op Cyprus en een aanzienlijk deel van de bio- en bibliografische informatie samenstelde. John Heuzel gaf ons volkomen de vrije hand, waardoor een bescheiden opgezette bloemlezing kon uitgroeien tot een kloek boek van 470 pagina's, mede doordat alle gedichten ook in de originele taal, Grieks of Turks, werden opgenomen. Wij wonen in een taal was, zo bleek eind 2004, het voorlaatste nummer van Kruispunt. Ook de bloemlezing werd door de Nederlandse media, op twee periodieken na, genegeerd. In Meander verscheen een korte recensie, waarin het nummer werd geprezen en professor Marc Lauxtermann schreef een kritisch, maar voornamelijk positief artikel in het tijdschrift Lychnari. De lof die het nummer op Cyprus werd toegezwaaid kon er bij de zuinige Hollanders niet vanaf. Met Wij wonen in een taal kwam een einde aan onze verhouding met Kruispunt. We zagen het blad met lede ogen verdwijnen. Wat bleef was de vriendschap met John en Marie-Thérèse, die een grote steun voor mij waren tijdens de verschrikkelijke maanden tijdens en na Stella's ziekte en overlijden. Zonder Kruispunt had een aantal vriendschappen in Vlaanderen, op Cyprus en elders in de wereld niet bestaan en hoe het mij ook aan het hart gaat dat dit werkelijk het allerlaatste nummer is, dat extra dat Kruispunt voor mij betekent is van blijvende en onvervangbare waarde.

*Sofronis Hatzisavvidis (1950-2014), hoogleraar Griekse taal- en letterkunde aan de Aristotelesuniversiteit van Thessaloniki en decaan van de Pegaogische Faculteit.

Eerder gepubliceerd in Kruispunt nr. 198, Brugge 2009.

Foto: Stella Timonidou