maandag 28 december 2020

Grieks-Macedonië museaal




Er wordt weleens gekscherend gezegd dat je in Griekenland maar een spade in de grond hoeft te steken om een archeologische vondst te doen. Dat daar iets inzit, blijkt uit de vele plaatsen waar je archeologische musea vindt. Sommige niet meer dan een huisje vol door elkaar staande vondsten met niet of nauwelijks uitleg, andere buitengewoon professioneel opgezet en uitstekend geoutilleerd. Griekenland heeft veel te bieden op museaal gebied en Thessaloniki en omgeving vormen daar geen uitzondering op. Graag neem ik buitenlandse bezoekers mee naar musea in de stad, zoals het Archeologisch Museum, het Byzantijns Museum, het Macedonisch Museum voor Moderne Kunst of het Joods Historisch Museum, maar er zijn er ook die ik liever mijd. Dat geldt voor het Oorlogsmuseum, maar vooral voor het Museum van de Macedonische Strijd. Dat staat bol van nationalistische heldenverering en er wordt, zacht gezegd, een nogal eenzijdige visie op de geschiedenis uitgedragen. 


Een museum waar ik regelmatig tegenover zit, als ik het mooie, Art Deco-café Prigkipos in de Apostel Paulusstraat bezoek, is het geboortehuis van Mustafa Kemal (beter bekend als Atatürk) naast het Turkse consulaat. Het is de plek waar in 1955 een bomaanslag werd gepleegd, die het begin inluidde van bloedige pogroms in Turkije, gericht tegen de Griekse inwoners van Constantinopel en de eilanden Imbros en Tenedos. Dat had te maken met problemen op Cyprus. Om het geboortehuis van Mustafa Kemal te bezoeken moet je een afspraak maken en op de een of andere manier ben ik daar nog steeds niet toe gekomen. Wel is het inmiddels een trekpleister geworden voor Turkse toeristen die in steeds grotere aantallen Thessaloniki bezoeken. De omliggende horeca speelt daar handig op in met menukaarten en aanbiedingen in het Turks en menige Griekse ober blijkt een aardig woordje Turks te spreken. Als historicus doet het me een beetje denken aan de meertalige, multiculturele stad die Thessaloniki in de Osmaanse tijd (1430-1912) was.


Een heel bijzonder museum vind je op ongeveer een uur rijden van Thessaloniki, in Vergina. Daar werd in 1977, tijdens opgravingen onder leiding van professor Manolis Andronikos van de Aristotelesuniversiteit, een aantal in goede staat verkerende graven ontdekt, waaronder zeer waarschijnlijk dat van koning Philippos II, de vader van Alexander de Grote. Doordat ze vrijwel ongeschonden waren en rijkelijk voorzien van goud- en andere schatten, geldt deze vondst als de belangrijkste in Griekenland, op de opgraving van Mycene door Heinrich Schliemann na. Veel voorwerpen bevonden zich tot 2000 in het Archeologisch Museum van Thessaloniki, maar sinds het gereedkomen van het museum in Vergina, is het meeste nu daar te zien.


Het bijzondere is dat het museum zich onder de, deels herstelde, grafheuvel bevindt waarin de tomben werden ontdekt. Je daalt letterlijk af naar de graven. Vochtigheidsgraad en temperatuur worden door een electronisch systeem geregeld, om met name de kwetsbare muurschilderingen in goede staat te houden. De vernuftige belichting, waardoor je in het halfduister loopt, terwijl de tombes en vitrines zijn uitgelicht, zorgt voor een bijzonder effect. Ik vind het, op het Akropolismuseum na, het mooiste en interessantste, Griekse museum dat ik tot nu toe bezocht. Ga er alleen niet eind april of begin mei, het schoolreisseizoen, naartoe want dan is het onmogelijk druk.

Foto: auteur

Eerder gepubliceerd in het Griekenland Magazine, winter 2019.


vrijdag 30 oktober 2020

Bejubeld & vereerd, verguisd & veracht




'Van Heutsz is de meest omstreden militair uit de Nederlandse geschiedenis,' meldt de flaptekst van de biografie die Vilan van de Loo schreef over J.B. van Heutsz (1851-1924). Het zou zomaar kunnen, al melden zich onder invloed van de discussie over het koloniale verleden van Nederland inmiddels ook wel wat andere kandidaten. Jan Pietersz. Coen, bijvoorbeeld en in een iets recenter verleden kapitein Raymond Westerling. Hoe dan ook, omstreden is Van Heutsz zeker, wat ondermeer mag blijken uit de naamsverandering van het Van Heutsz-monument in Amsterdam, dat tegenwoordig door het leven gaat als Indië-monument.


Zeker in het huidige tijdsgewricht waarin de debat over het koloniaal verleden nogal eens wordt gedomineerd door vooringenomen leken zonder veel kennis van de feitelijke gang van zaken, is het publiceren van een biografie van Van Heutsz een ietwat hachelijke zaak. Vilan van de Loo is er echter in geslaagd tot een evenwichtige beschrijving van het leven van de oud-gouverneur-generaal van Nederlands-Indië te komen. Kritisch waar nodig, instemmend waar mogelijk, waarbij ze nergens doorslaat en de nuances scherp in de gaten houdt. Na de beschrijving van Van Heutsz zijn jeugd, waarin onder meer aandacht voor de rol van zijn drankzuchtige vader, eveneens militair, en zijn aanvankelijk moeizame carrière bij het leger, is er ruime aandacht voor de betekenis van Van Heutsz voor Nederlands-Indië, met uiteraard veel oog voor zijn rol in Atjeh, maar zeker ook voor het 'pacificeren' van de Buitengewesten. Daaraan lagen ethische, strategische, buitenlands politieke en economische motieven ten grondslag. Van Heutsz had een scherp oog voor de kwetsbare positie van Nederland als koloniale mogendheid. Een kleine natie van geringe militaire betekenis en niet direct behept met een sterk martiale mentaliteit. Als gouverneur-generaal heeft hij krachtig gestreefd naar modernisering van de strijdkrachten, met name in Nederlands-Indië. Daarbij stuitte hij menigmaal op de spreekwoordelijke Nederlandse zuinigheid.

Na afloop van zijn Indische carrière speelt van Heutsz enige tijd als 'bekende Nederlander' een niet onaanzienlijke rol in het maatschappelijk en bedrijfsleven. Langzamerhand zien we hem echter naar de achtergrond verdwijnen, zodat hij in zijn laatste jaren toch vooral een levende legende lijkt te zijn geworden. Op paradoxale wijze neemt zijn rol na zijn dood toe als hij wordt vereerd als een soort uithangbord dat het geloof van de Nederlandse natie in de eigen koloniale voortreffelijkheid moest inspireren.


Vilan van de Loo schetst, zoals het mijns inziens hoort, van de persoon van Van Heutsz een genuanceerd beeld. Ja, hij was een houwdegen bij tijd en wijle, daar konden ze in Atjeh, maar ook op Bali en Lombok van meepraten. Ja, hij was een bemoeial die zijn mond moeilijk kon houden en zich vaak op nogal botte wijze in zaken mengde. Nee, hij was niet de oer-conservatief zoals hij tegenwoordig in discussies nog weleens wordt afgeschilderd. Hij had ook bepaald progressieve opvattingen. Bijvoorbeeld over het inschakelen van 'inlanders' bij het binnenlands bestuur van Indië. Bijvoorbeeld over het streven naar kiesrecht en gelijke rechten voor vrouwen. Bijvoorbeeld over de wenselijkheid het onderwijs onder de Indische bevolking te bevorderen. Van de Loo staat zeker kritisch tegenover het kolonialisme, maar ze heeft niet alleen oog voor de negatieve kanten van hoe dat door Van Heutsz werd belichaamd. 

Interessant is de wederzijdse bewondering tussen Van Heutsz en koningin Wilhelmina. Verrassend de vriendschap tussen mevrouw Van Heutsz en Mina Kruseman, feministe van het eerste uur. Vooral als gouverneur-generaal was Van Heutsz een zeer druk bezet man, een zaak waaronder zijn gezinsleven leed, maar toch vraag je je af in hoeverre zijn echtgenote op de achtergrond een rol heeft gespeeld. Dat komt in het boek niet echt uit de verf. 

De naam Van Heutsz ging in de loop van de geschiedenis van bejubeld en vereerd naar verguisd en veracht. Dat de waarheid, zoals vaak, ergens in het midden ligt blijkt uit deze biografie, geschreven in een stijl die het lezen tot een waar genoegen maakt, maar dit terzijde.


Vilan van de Loo, Uit naam van de majesteit. Het leven van J.B. van Heutsz 1851-1924. Prometheus 2020.


donderdag 23 juli 2020

Burenruzie in de Egeïsche Zee



Bij diverse gelegenheden heeft de Turkse president Erdogan in een rede zijn onvrede over het Verdrag van Lausanne uitgesproken. Dat maakte in 1923 ondermeer een einde aan de Grieks-Turkse oorlog en legde de basis voor het moderne Turkije. 'Ach, oude koek,' denkt u wellicht, 'waar maakt die man zich druk om?' 

Zodra echter 'Lausanne' in Turkije ter discussie wordt gesteld, beginnen bij de Griekse politici de nekharen overeind te staan. Het verdrag regelt onder andere de grenzen tussen Griekenland en Turkije en bepaalt dat de laatste afziet van verdere gebiedsaanspraken. Dat is van belang omdat Noord-Griekenland en de Egeïsche eilanden, behalve de Dodekanesos, pas in 1913, aan het einde van de Tweede Balkanoorlog, Grieks grondgebied waren geworden. 'Lausanne' werd door Turkije, onder druk van de grote mogendheden, tandenknarsend aanvaard, hoewel het aanzienlijk gunstiger was dan het oorspronkelijke Verdrag van Sèvres, aan het einde van de Eerste Wereldoorlog. Te oordelen naar Erdogans opmerkingen, dat de eilanden vlak voor de Turkse kust zijn 'weggegeven' aan Griekenland, wordt in sommige kringen nog steeds met de tanden geknarst.

Waar Grieken en Turken zich werkelijk druk om maken, zijn niet alleen de eilanden zelf, maar vooral wat er onder ligt. Met andere woorden: wie gaat er over het continentale plat en wie mag eventuele delfstoffen, als olie en gas, uit dat gebied exploiteren? Het van grondstoffen verstoken Turkije is er alles aan gelegen om te bewijzen dat het continentale plat Turks is. De bodem van de Egeïsche Zee is in Turkse ogen simpelweg een voortzetting van het vasteland van Turkije. De Griekse eilanden die daar liggen, zijn een soort van enclaves. Lastig dat ze Grieks zijn, maar wat eronder ligt is Turks. De Grieken zien dat heel anders. Volgens hen zijn het gewone eilanden met eigen territoriale wateren en een eigen economische zone, waarin de Turken niets te zoeken hebben. De vraag wie gelijk heeft, zou mooi kunnen worden voorgelegd aan het Internationale Gerechtshof. De Grieken hebben dat ooit voorgesteld, maar de Turken willen daar tot nu toe niets van weten. 

In het voetspoor van de ruzie over het continentale plat is er onenigheid over de afbakening van het luchtruim, dat volgens de Grieken vrijwel dagelijks door Turkse straaljagers wordt geschonden. Ik ga geregeld van Thessaloniki naar Skyros, waar een basis van de Griekse luchtmacht is. Met eigen ogen zie ik met de regelmaat van de klok Griekse jagers opstijgen om Turkse indringers te onderscheppen.

Volgens het VN-zeerechtverdrag (1982) mag Griekenland haar territoriale wateren uitbreiden van drie naar twaalf zeemijlen. Dat doet het niet, omdat Turkije al jaren dreigt met oorlog, mocht Athene die stap nemen. Zelf heeft Ankara, dat het verdrag niet ondertekende, aan haar noord- en zuidkust wel een twaalfmijlszone ingesteld. Voor de Grieken zijn de bloedige pogroms tegen de Griekse minderheid in Istanboel in 1955 en de Turkse invasie van Cyprus in 1974 bewijzen dat 'Lausanne' door de Turken niet altijd wordt gerespecteerd en de grote angst is dat zij ooit een poging zullen wagen de oostelijke eilanden bij Turkije in te lijven. Vandaar dat bij elke Turkse kritiek op het verdrag in Athene de alarmsirenes afgaan.

Eerder in iets gewijzigde vorm gepubliceerd in Griekenland Magazine, winternummer 2016.

Foto: auteur

woensdag 24 juni 2020

Een boek dat meer verdient



Soms verdient een historische studie meer dan een moeilijk voor het geïnteresseerde publiek te vinden uitgave in semi eigen beheer en dat geldt zeker voor het boek Dordrecht, Stockholm, Londen, waarin historicus Dick Snijders de oorlogsjaren van zijn vader Willem en oom Cornelis (Kees) reconstrueert. Beide uit Dordrecht afkomstige broers waren zeelieden die in 1941 met succes in Zweden (Willem) en Finland (Cornelis) wisten te 'tippelen', dat wil zeggen te deserteren (drossen) van het door de Duitsers gevorderde schip waarop zij voeren. Beiden wisten via Stockholm Londen te bereiken, waar Cornelis in dienst kwam van de Koninklijke Marine en Willem van de koopvaardij.

Zoon, respectievelijk neef, Dick volgt gedetailleerd het wel en wee van beiden, die ondanks de grote verliezen op zee, met name op de trans-Atlantische route, de oorlog overleven, maar het boek is veel meer dan een reconstructie van de oorlogsjaren van Willem en Cornelis. Snijders past deze in in een beknopt, maar bijzonder goed gedocumenteerd verhaal over de strijd op zee en hij geeft heldere, historische achtergronden waar dat nodig is, bijvoorbeeld over de moeilijke positie van Zweden als neutrale mogendheid, in feite bijna geheel omringd door gebied dat door de Duitsers was bezet en de consequenties daarvan voor Engelandvaarders die via de 'noordelijke route' (de 'zuidelijke' liep via Frankrijk en Spanje) het Verenigd Koninkrijk trachtten te bereiken.
Dick Snijders baseert zich niet alleen op getuigenissen van betrokkenen of nabestaanden, maar ook op degelijk bronnenonderzoek in onder meer het Rijksarchief in Stockholm, het Nationaal Archief in Den Haag, het Koninklijk Huisarchief in Den Haag en een aantal regionale archieven, zoals dat te Rotterdam. Hij behandelt onder meer de werkwijze van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Stockholm, de rekrutering van Engelandvaarders in Londen voor de marine of koopvaardij, de manier waarop het (lucht)transport vanuit Zweden naar Engeland werd geregeld en de opvang van Nederlandse vluchtelingen in Zweden. 
Hij geeft informatie over de samenstelling en de diverse routes van de konvooien op de Atlantische Oceaan en die naar het strijdtoneel in Azië, alsmede de wijze waarop in verschillende fases van de oorlog de escortering van de konvooien werd georganiseerd. Dat leidt al met al tot een buitengewoon interessante beschrijving van de strijd op zee, vooral op de Atlantische route, waaruit aanvankelijk de Kriegsmarine zegevierend tevoorschijn leek te komen. Aan het eind van het boek geeft hij een aantal nuttige bijlagen, zoals een gedetailleerd overzicht qua tonnage en mensenlevens van de Nederlandse verliezen op de Atlantische Oceaan.

Samenvattend kan gezegd worden dat de studie naar de lotgevallen van de Engelandvaarders Cornelis en Willem Snijders heeft geleid tot een interessante, goed gedocumenteerde en uitvoerig geïllustreerde bijdrage aan de geschiedenis van de Nederlandse koopvaardij en marine tijdens de Tweede Wereldoorlog. Familie- en maritieme geschiedenis in één, geschreven in een boeiende stijl, want de auteur, die jarenlang docent geschiedenis was, blijkt ook nog een rasverteller. Dit boek verdient het om gelezen te worden, niet alleen door belangstellenden, maar vooral ook door vakhistorici.


Dick Snijders - Dordrecht, Stockholm, LondenDe lotgevallen van wee Engelandvaarders Cornelis en Willem Snijders. ISBN 978 90 827842 2 0. 140 p. Euro 17.95 (Zie: Dick Snijders)

dinsdag 2 juni 2020

Dordrecht, onbetwist de oudste stad van Holland



Als iemand van mijn generatie denkt aan de middeleeuwen, dan komen al snel de namen Floris en Ivanhoe bovendrijven. Twee populaire televisieseries uit de jaren zestig. De beelden waren nog in zwart-wit, waardoor veel kleurrijks verloren ging, en als we historicus Henk 't Jong mogen geloven, schortte er hier en daar nog weleens wat aan de correcte uitbeelding van die tijd. Het beeld dat veel mensen van geschiedenis hebben is 'dikwijls gebaseerd op Hollywoodfilms, strips, fantasyboeken' schrijft hij op zijn weblog, Apud Thuredrech, waarin hij onder meer vertelt hoe hij tot de geschiedenis, in zijn geval die van de middeleeuwen, is gekomen. 
Je hoeft geen historicus te zijn om te constateren dat Hollywood en aanklevende lieden die zich bezig houden met geschiedverbeelding er zo nu en dan een potje van maken. Ik vind het daarom een heel aardig idee dat 't Jong in zijn pas verschenen boek, De oudste stad van Holland, bij iedere periode waarover hij schrijft, naast enige uitleg, ook visueel maakt wat de mensen in die tijd droegen. Daarbij komt en-passant het verschil tussen de diverse standen aan bod.

De oudste stad van Holland gaat over de geschiedenis van Dordrecht en heeft als ondertitel: Opkomst en verval van Dordrecht 1000-1421. In tweehonderdtien zeer leesbare bladzijden, beschrijft Henk 't Jong het ontstaan van Dordrecht, haar bloeiperiode als belangrijkste stad van het graafschap en het begin van de langzame achteruitgang, die evident werd vroeg in de vijftiende eeuw, door een opeenvolgend aantal stormvloeden, met als gevolg dijkdoorbraken, verzilting van het land en het van lieverlee wegtrekken van de bevolking. Hij prikt daarmee meteen een populaire mythe door, namelijk dat in 1421 in een klap door een stormvloed, die duizenden doden tot gevolg had, de Biesbosch ontstond. Het mooie verhaal van de baby en de wieg, die aanspoelde bij Kinderdijk (soortgelijke mythes doen op diverse plaatsen in Europa de ronde) kan de prullenbak in. 
Hij prikt overigens meer verzinselen door. Bijvoorbeeld dat er in de middeleeuwen maar op los werd gebrandmerkt, gemarteld en in het schandblok werd gestaan. Ook de verhalen over talloze stadsbranden berusten veelal op menselijke verbeelding, al was die van 1457 wel degelijk verwoestend. Dat 't Jong over de gevolgen van die brand schrijft, duidt erop dat hij het jaar 1421 niet al te strikt als einddatum van zijn verhaal hanteert. Hij wijst er terecht op dat Dordrecht nog heel lang werd beschouwd als 'eerste stad van Holland'. Het was met de Dordtse macht en invloed nog lang niet gedaan na 1421, al werd de stad in de loop der tijd meer en meer overvleugeld door steden als Amsterdam, Rotterdam en Leiden. 
Hoe groot de economische schade van het verlies van de Grote Waard voor Dordrecht was, vind ik moeilijk te bepalen, ten noorden, westen en noord-oosten van de stad lagen immers ook belangrijke landbouwgebieden en de internationale handel kwam er niet door tot stilstand. Terecht wijst 't Jong op het belang van het stapelrecht dat bleef bestaan, al was Dordrecht na de drie opeenvolgende St. Elisabeths-vloeden wel gemakkelijker te omzeilen. Wat de stad economisch vooral ook op achterstand heeft gebracht is volgens mij de val van Antwerpen in 1585, die een vloed van, vaak welgestelde of vakbekwame emigranten vanuit de Zuidelijke Nederlanden naar het noorden veroorzaakte. Er kwamen wel zuiderlingen naar Dordrecht, bijvoorbeeld enkele bekende boekdrukkers, maar ik heb de indruk dat, doordat Dordrecht relatief weinig ruimte had om nieuwkomers te herbergen (de eerste inpolderingen na 1421 begonnen pas omstreeks 1600), andere steden veel meer van de immigratiegolf hebben kunnen profiteren. 
Het is interessant om te lezen dat Dordrecht zich tot internationale handelsstad kon ontwikkelen mede dankzij een aantal stormvloeden in de twaalfde eeuw, waardoor onder meer de Oude Maas ontstond, en dat het verval ook weer door een aantal stormvloeden inzette. Tussen deze reeksen gebeurtenissen schetst 't Jong op duidelijke en ook voor niet-historici begrijpbare wijze de ontwikkeling en groei van de stad, met een aantal verhelderende kaarten en illustraties. Hij baseert zich vooral op de in 1996 verschenen Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 van Jan van Herwaarden (e.a.), aangevuld met ondertussen veranderde of nieuwe inzichten. Op knappe wijze schetst hij het ontstaan van de Hoekse en Kabeljauwse Twisten, zeker in het kader van de Dordtse geschiedenis geen eenvoudige zaak, en maakt hij duidelijk hoe schadelijk deze burgeroorlog, want daar mogen we toch wel van spreken, voor de stad was.

De oudste stad van Holland is niet alleen interessant voor Dordtenaren, maar voor iedereen die belangstelling heeft voor middeleeuwse en/of stadsgeschiedenis. De titel is in lichte mate provocatief, althans zo zou men dat in Geertruidenberg kunnen opvatten, waarvan de stadsbestuurders enkele jaren geleden betwijfelden of Dordrecht zich wel de oudste stad van Holland mocht noemen. Dat was in hun ogen Geertruidenberg, ooit begonnen als Hollandse stad. 't Jong toont overtuigend aan dat Dordrecht wel degelijk recht op de titel heeft en dat de Merwestad waarschijnlijk al omstreeks 1195 stadsrechten heeft gekregen.
Het boek is, maar dat zijn we van Henk 't Jong gewend na zijn voortreffelijke boek De dageraad van Holland, een degelijke, goed en vooral begrijpelijk geschreven stadsgeschiedenis, waarin hij zoveel mogelijk jargon vermijdt. Een genot om te lezen, een must voor iedere Dordtse stadsgids en ook sterk aanbevolen voor de medewerkers van Dordrecht Marketing, waar men nogal eens slordig met de plaatselijke geschiedenis wil omgaan.


Henk 't Jong, De oudste stad van Holland. Opkomst en verval van Dordrecht, 1000 - 1421. Uitgeverij Omniboek, ISBN 9789401916882.


zondag 19 april 2020

Het Nederlands Instituut in Athene (NIA)



Een tijdje geleden spoorde ik van Thessaloniki naar Athene. Een prettige reis, want de intercity is comfortabel en heeft een luxe restauratiewagen. Hij voert je door prachtige landschappen en is een stuk veiliger dan de auto. Griekenland scoort in Europa heel hoog waar het gaat om dodelijke verkeersongelukken. Vandaar dat in de media regelmatig de term 'de oorlog op het asfalt' te horen is. Ontbijtend langs de Olympus, waarvan de top nog bedekt was door sneeuw, is een bijzondere ervaring, evenals het zitten in de restauratiewagen zelf, iets dat bij de NS tot het verleden behoort. 

Doel van de reis was het Nederlands Instituut in Athene, ofwel het NIA. Daar was ik te gast om onderzoek te doen voor mijn nieuwe boek. Het NIA is een wetenschappelijk instituut van waaruit voornamelijk archeologisch onderzoek wordt gedaan. Daarnaast organiseert men lezingen, cursussen en een zomerschool. Behalve archeologen kunnen er ook wetenschappers uit andere disciplines terecht, bijvoorbeeld historici zoals ik. Het NIA heeft een paar mooie gastenkamers, met een goed geoutilleerde keuken. Je kunt er desnoods maanden voor onderzoek doorbrengen. Ik kon met twee weken gretig gebruik van de uitstekende bibliotheek volstaan. 

Mijn kamer lag aan de binnentuin van het negentiende-eeuwse stadspaleis, waarin het NIA zit. Een oase van rust in het drukke Athene, hoewel de Akropolis letterlijk om de hoek ligt. Mooier en centraler kan niet. Ik heb daarom niet alleen uitstekend kunnen werken, ik kon in de avonden genieten van de sfeervolle wijk Plaka, enerzijds toeristisch, anderzijds nog echt Grieks, als je de juiste plekjes maar weet. Toegegeven, ik ben meer gecharmeerd van Thessaloniki, maar 's avonds eten in restaurant Zorbas, waar ik steeds als ik in Athene kom als een verloren zoon word verwelkomd, is een genot waar ik niet snel genoeg van krijg.

Voor speciale gasten heeft het NIA op zolder een luxe appartement, de zogenaamde Frans van Hasselt-kamer. Genoemd naar de welhaast legendarische journalist en schrijver, die van 1959 tot zijn overlijden in 2011 correspondent was voor het NRC-Handelsblad en enkele omroepen. Pensioengerechtigd of niet, Frans bleef op zijn post. Voor mij was hij niet alleen een vaderlijke vriend, waarmee ik mij graag in het Atheense uitgaansleven stortte, maar ook een vraagbaak over de Griekse geschiedenis. Hij was van huis uit historicus en uitstekend op de hoogte van wat in Griekenland speelde. Hij was ook kritisch, daarom werd hij na de staatsgreep in 1967 direct het land uitgezet. Tot de val van de dictatuur, in 1974, woonde hij in Istanbul.

Frans van Hasselt wordt niet alleen geëerd in het NIA. Wie Zorbas bezoekt ziet rechts van de ingang een foto van hem met een Nederlandse en Griekse levensbeschrijving. Frans was stamgast bij Zorbas, waar hij dagelijks at en waar hij vrienden en bekenden ontving. Ik heb mooie herinneringen aan de avonden samen met Frans en mijn vrouw Stella, en na haar overlijden met hem alleen. Die leidden als ik van Zorbas naar het NIA terug wandelde weleens tot een beetje weemoed, want ik mis die twee nog vaak



Eerder gepubliceerd in Griekenland Magazine, herfst 2019.

Foto's: auteur



zaterdag 8 februari 2020

Cyprus in het Historisch Nieuwsblad. Enkele kanttekeningen.



De grote Cyprus-tentoonstelling, die nog tot 15 maart 2020 te zien is in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, heeft mede als gevolg dat Cyprus, de meest oostelijke lidstaat van de EU, stevig in de belangstelling is gekomen. We kennen Cyprus vooral als vakantieland, maar het eiland is veel meer dan dat en kan bogen op een rijke en bijzondere geschiedenis. In het februarinummer van het Historisch Nieuwsblad wijdt Geertje Dekkers een artikel aan Cyprus onder de titel Turks of Grieks? De identiteitscrisis van Cyprus. Een artikel waarbij ik enkele kanttekeningen wil plaatsen.

In de eerste plaats de titel, die volgens mij niet helemaal recht doet aan de situatie op Cyprus. Inderdaad zijn er, in rechts-nationalistische kringen zowel onder de Turks-Cyprioten en Grieks-Cyprioten mensen te vinden die zichzelf allereerst als Turk of Griek beschouwen, maar in de zestig jaar na het onafhankelijk worden van Cyprus, is er aan beide zijden van de demarcatielijn wel degelijk ook een besef gegroeid van een eigen Cypriotische identiteit. Een idee waaraan allerlei intercommunale activiteiten en projecten gestalte proberen te geven. Ik noem als voorbeeld het werk van de Kostas en Rita Severis Stichting, die tot doel heeft, zoals dr. Rita Severis, de algemeen directeur, mij vertelde: 'Om via de studie van het multiculturele erfgoed van Cyprus het vreedzaam samenleven van de bevolkingsgroepen te bevorderen.' In het bestuur van de stichting, die het Centre of Visual Arts en Research beheert, waarin een museum en een wetenschappelijke bibliotheek zijn ondergebracht, hebben zowel Grieks als Turks-Cyprioten zitting. 
Een ander voorbeeld is de intercommunale samenwerking tussen Grieks en Turks-Cyprioten in het Technisch Comité van de Archeologische Dienst met als doel het zoveel mogelijk veilig stellen van antiquiteiten, ook in bezet gebied. 

Het is onjuist, zoals Dekkers doet, te spreken van een 'Grieks deel' en een 'Turks deel' van Cyprus. De soevereine EU-lidstaat Cyprus is sinds 1974 voor een deel bezet door Turkije. Na de Turkse invasie werden de Griekssprekende bewoners voor het overgrote deel gedwongen naar het zuiden te vertrekken. Onder sterke druk van rechts-nationalistische Turks-Cyprioten en Turkije, trokken de meeste Turkssprekende Cyprioten naar het noorden. Daardoor is de voertaal in het zuiden Grieks, in het noorden Turks, maar dat maakt die gebieden nog geen 'deel' van Griekenland of Turkije. Er is sprake van een internationaal erkende Republiek Cyprus, waarvan het noordelijk deel wordt bezet door Turkije, dat daar een door vrijwel niemand erkende republiek heeft uitgeroepen. Cyprus heeft overigens in geen enkele periode van haar geschiedenis deel uitgemaakt van de Griekse staat.

Dekkers meent dat de overwegend Griekse invloed op Cyprus vooral dateert uit de vierde eeuw voor Christus, toen na de dood van Alexander de Grote zijn generaal Ptolemaeus, heerser over Egypte, Cyprus veroverde. Inderdaad kwam het eiland daardoor sterk onder de invloed van het Hellenisme, dat werd gevoed vanuit Alexandrië. Daarvoor was de Griekse invloed op Cyprus ook al groot, ondanks dat, zoals Dekker juist beweert, het eiland etnisch nogal versnipperd was en een speelbal was van grotere machten in de omgeving. Dat laatste is een constante in de Cypriotische geschiedenis, die kort werd onderbroken tijdens de regeringsperiode van koning Peter I (1359-1369), toen het onafhankelijke koninkrijk Cyprus even een belangrijke rol speelde in de regio.
Juist de bijzonder interessante geschiedenis van Cyprus in de middeleeuwen wordt door Dekkers afgedaan met één zin, waarin Arabieren, Byzantijnen, kruisvaarders en Venetianen op een hoop worden gegooid. We lezen niets over de periode dat Arabieren en Byzantijnen gezamenlijk het eiland bestuurden, niets over de opkomst, bloei en verval in de tijd van het Huis de Lusignan, niets over de korte, maar niet onbelangrijke periode van de Venetianen, na de gedwongen abdicatie van de laatste vorstin, Catharina Cornaro in 1489.

De komst van de Osmanen, die in 1570 Cyprus binnen vielen en het eiland in 1571 (niet 1573!) geheel veroverden na een beleg van Famagusta, dat bijna een jaar duurde, legde grotendeels de basis voor de huidige etnische situatie. Er ontstond een Turkssprekende minderheid, door migratie vanuit het vasteland, terwijl ook een klein deel van de Cyprioten zich tot de islam bekeerde en vervolgens, vanwege het millet-systeem, als Turk werd geboekstaafd. 
De Cypriotische bevolking bestond ten tijde van de Turkse invasie van 1974 voor ongeveer 18% uit Turks-Cyprioten, voor ongeveer 80% uit Grieks-Cyprioten en voor zo'n 2% uit andere etniciteiten als Maronieten en Armeniërs. Naar de bevolkingssamenstelling in het noorden is het momenteel gissen. Turken van het vasteland hebben zich, na de invasie, in strijd met het internationaal recht, in grote getale op Cyprus gevestigd, veel Turks-Cyprioten zijn om economische redenen of uit frustratie geëmigreerd, voornamelijk naar Groot-Brittannië, de voormalige koloniale machthebber. 

Als Dekkers de opkomst van het Griekse nationalisme op Cyprus beschrijft, besteedt ze geen aandacht aan de cruciale rol die vanuit het Griekse koninkrijk geïmporteerde onderwijzers daarbij speelden. Ook schenkt ze weinig aandacht aan het feit dat het Turkse nationalisme op Cyprus pas in een laat stadium opkwam, als reactie op de Grieks-Cypriotische wens tot enosis (aansluiting bij Griekenland) en doordat de Britten in de jaren vijftig de Turks-Cyprioten en Turkije doelbewust bij het conflict om enosis betrokken. Zij besteedt evenmin voldoende aandacht aan het feit dat enosis heden ten dage door vrijwel geen Grieks-Cyprioot meer wordt nagestreefd, met uitzondering van extreem rechts.
Dekkers schrijft dat na de door het Griekse kolonelsbewind geëntameerde staatsgreep in 1974 Cyprus 'een regering met marionetten van de Griekse junta (kreeg)'. Ze vertelt er niet bij dat dat bewind het slechts acht dagen volhield. Mede doordat president Makarios letterlijk via de achterdeur van zijn paleis wist te ontsnappen en naar Londen vluchtte, mislukte de staatsgreep al snel en was zelf uiteindelijk aanleiding tot de val van de Griekse junta. In reactie op de staatsgreep viel Turkije op 20 juli Cyprus binnen, waarmee de huidige, nog steeds voortdurende deling van het eiland begon.

Dordrecht, 8 februari 2020

Literatuur:

Alastos, Doros, Cyprus in History: A Survey of 5000 Years. Londen 1976.
Arbel, Benjamin, Cyprus, the Franks and Venice, 13th-16th Centuries. Aldershot/Burlington 2000.
Clogg, Richard, A Concise History of Greece. 2nd Edition. Cambridge 2002.
Dodd, Clement, The Cyprus Imbroglio. Huntingdon 1998.
Edbury, Peter W., The Kingdom of Cyprus and the Crusades, 1191 - 1374. Cambridge 1994 (1991).
Green, Pauline, Embracing Cyprus. The Path to Unity in the New Europe. Londen 2003.
Hadjidemetriou, Katia, A History of Cyprus. Nicosia 2002.
Hill, Sir George, A History of Cyprus. Vol. I, II, III, IV. Cambridge 1940-1952.
Hitchens, Christopher, Hostage to History. Cyprus from the Ottomans to Kissinger. London/New York 1999 (1984).
Joseph, Joseph S., Cyprus. Ethnic Conflict and International Politics. From Independence to the Threshold of the European Union. 2nd Edition. Londen/New York 1997.
Karageorghis, Vassos, Cyprus from the Stone Age to the Romans. Londen 1982.
Klok, C.A., Afrodite en Europa. Een beknopte geschiedenis van Cyprus van de pre-historie tot heden. Baarn 2014.
Koumoulides, J.T.A., Cyprus and the War of Greek Independence, 1821-1829. Londen 1971 (1971). 
Moustakis, Fotios, Greek-Turkish Relationship and Nato. Londen/Portland 2003.
Nicolet, Claude, United States Policy Towards Cyprus, 1954-1974: Removing the Greek-Turkish Bone of Contention. Mannheim en Möhnesee 2001.
Oberling, Pierre, The Road to Bellapais. The Turkish Exodus to Northern Cyprus. New York 1982.
Orr, C.W.J., Cyprus under British Rule. Londen 1972 (1918).
Özgür, Özdemir A., Cyprus in My Life. Testimony of a Turkish Cypriot Diplomat. Mannheim en Möhnesee 2001.
Packart, Martin, Getting it wrong. Fragments of a Cyprus Diary 1964. Bloomington 2008.
Palley, Claire, An International Relations Debacle. The UN Secretary-General's Mission of Good Offices in Cyprus 1999-2004. Oxford & Portland 2005.
Panteli, Stavros, A History of Cyprus. From Foreign Domination to Troubled Independence. Londen/Den Haag 2000.
Sonyel, Salahi, Cyprus. The Destruction of a Republic. British Documents 1960-65. Huntingdon 1997.
Scherer, John L., Blocking the Sun. The Cyprus Conflict. Minneapolis 1997.
Stephen, Michael , The Cyprus Question. Londen 1997.

Foto: auteur