dinsdag 9 september 2025

Afscheid van 'Ons-Indië'




Kort na het aftreden van president Suharto reisde journalist Michel Maas naar Indonesië, waar hij achttien jaar verbleef als correspondent. In die tijd veranderde zijn beeld van het land. Toen hij er heenging was dat vooral het beeld dat je in Nederland tegenkomt. Nederland, het land dat zijn voormalige kolonie eigenlijk nog steeds niet kan loslaten en Indonesië nog altijd ziet door de bril van de koloniale herinneringen. Het land van Nina Bobo, 'Ons-Indië' en Slamat tidur, kleine blanda. Het land dat al tachtig jaar niet meer bestaat, maar in Nederland nog voorleeft. Tachtig jaar geleden, op 17 augustus 1945, verklaarde Indonesië zich onafhankelijk, een datum die Nederland nog steeds niet erkent. Tekenend, vindt Maas.

Bij ons staat 27 december 1949 in de boeken, toen koningin Juliana officieel de onafhankelijkheidsoverdracht ondertekende, aan het einde van een bloedige oorlog. Volgens Maas was dit een propagandatruc om gezichtsverlies te maskeren en het zo voor te stellen dat Nederland de kolonie welwillend de onafhankelijkheid gaf.

Kern van het boek is de totaal andere kijk die Indonesië en Nederland hebben op de geschiedenis van de voormalige kolonie. Voor Indonesië was dat een voorbijgaande, al bijna vergeten fase, voor Nederland een niet te verwerken verlies. Nog steeds kijken veel Nederlanders nostalgisch terug naar het Tempo Doeloe, de djongos, de baboe en wellicht ook de njaj. Met trots op wat Nederland allemaal voor de kolonie heeft gedaan. Ethische politiek, ziekenhuizen, wegen, spoorwegen, bruggen, vliegvelden, scholen. Volgens Maas heeft Nederland in de kolonie vooral nietsontziend zijn eigenbelang nagestreefd ten koste van de inheemse bevolking. In Indonesië klinkt de vraag: wat kwamen jullie hier eigenlijk doen en waarom kwamen jullie na de Japanse bezetting terug? Dat de bevolking in 1945 de Nederlanders volkomen zat was, stuitte bij de kolonisator op onbegrip en leidde tot ongebreidelde agressie.

Door de ervaringen tijdens zijn correspondentschap is Maas niet meer de Nederlander die in Indonesië de sporen van het koloniale verleden zoekt, die vertederd glimlacht als hier of daar een Nederlands woord klinkt, maar die zich nog altijd superieur voelt aan wat vroeger de inlander werd genoemd. Indonesiër is hij echter ook nooit geworden. Wel geeft hij voorbeelden van mensen die zo'n beetje tussen de Indonesische werkelijkheid en de koloniale droom leven. En passant komt hij ook met allerlei voorbeelden van het leven in hedendaags Indonesië, waar Nederland zo goed als vergeten is. Dat maakt het voor iedereen die belangstelling heeft voor het koloniale verleden een bijzonder boek. Na lezing ga je misschien toch wat anders aankijken naar 'het groots' dat wij daar hebben verricht.


Michel Maas - De gelogen kolonie. Naar Indonesië om Indië te vergeten. Atlas-Contact 2025.


woensdag 20 augustus 2025

De botheid bleef




Vaak denken mensen als het gaat over de achttiende-eeuw aan een periode van gezapigheid die wordt gekenmerkt door de brave versjes van Hieronymus van Alphen, auteur van het bekende gedicht De pruimeboom. Een eeuw waarin weliswaar allerlei Verlichtingsideeën doorbraken, maar die meer nog gekenmerkt werd door de traagheid van de trekschuit en het steeds meer door concurrenten overvleugeld worden van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Een eeuw waarin allerlei ontwikkelingen ontstonden die uiteindelijk zouden leiden tot onze huidige samenleving, maar daar moest dan nog wel verschrikkelijk veel tijd overheen gaan. Een eeuw die zich eigenlijk niet kon meten met de glorierijke zeventiende.


Wie zulke gedachten over Nederland in de achttiende eeuw koestert moet beslist het boek Verlicht en vilein lezen van Marleen de Vries. Dan kom je in de eerste plaats heel wat zaken tegen die je doen denken aan de dag van vandaag. "Achttiende-eeuwers hadden korte lontjes en waren minstens zo driftig, direct en grofgebekt als de hedendaagse Nederlanders die zich anoniem uitleven op de sociale media - botheid is een constante in de Nederlandse cultuur - maar uiteindelijk stond dat de vooruitgang niet in de weg," schrijft ze op pagina 20. Die vooruitgang hebben we volgens De Vries "te danken aan idealistische burgers die geloofden in verandering en die bleven vechten voor een rechtvaardiger en humanere maatschappij."


Er veranderde nogal wat tussen pakweg 1700 toen in de woorden van De Vries de Republiek nog het meest leek op een hedendaagse bananenrepubliek "met corrupte regenten die de macht onderling verdeelden" en 1800. Aan het eind van de eeuw waren er een grondwet, waren kerk en staat gescheiden, was er gelijkberechtiging van alle religies, kende het land vrijheid van meningsuiting en begon men op nationaal niveau aandacht te besteden aan het onderwijs, waarvan het belang meer en meer werd ingezien. Ideaal was het nog niet, vrouwen hadden nog lang geen stemrecht en stonden nog immer onder de voogdij van een man. De handelingsonbekwaamheid van een gehuwde vrouw werd pas in 1956 afgeschaft en toen ik in 1955 op de kleuterschool zat, raakten we onze geliefde juf halverwege het jaar kwijt omdat ze ging trouwen, wat haar gedwongen ontslag betekende.


De achttiende eeuw kende vele veranderingen en politieke spanningen, uitlopend op de revolutie van 1780-1787, die eindigde in een korte burgeroorlog en het ingrijpen van de Pruisen. Op cultureel gebied was het op allerlei terrein een bloeiperiode, met vooral de opvallende opkomst van de literatuur in de vorm van de roman. Denk bijvoorbeeld aan de namen Betje Wolff en Aagje Deken, Rhijnvis Feith en Belle van Zuylen. Het was, met name na 1750, de eeuw van de wetenschappelijke en kunstzinnige genootschappen, waarvan sommige nog steeds een rol spelen. Denk aan de Hollandse Maatschappij der Wetenschappen (Haarlem 1752), de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen (Edam 1784), de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (Leiden 1766) en in mijn eigen stad, Dordrecht, het oudste Teekengenootschap van Nederland, Pictura (1774).


De turbulente, allesbehalve gezapige achttiende-eeuw vertoont nogal wat parallellen met onze tijd. De eeuw "stierf van zwendelende aandeelhouders, leugenaars en bedriegers, venijnige dichtstukken en satirische prenten." De laatste twee werden verspreid door middel van pamfletten, de 'sociale' media van die tijd. In die pamfletten werden tegenstanders uitgescholden en soms, even anoniem als bij de computerhelden van nu, met de dood bedreigd. Ook tierden antisemitisme, seksisme en anti-papisme welig en werd van alles wat er misging, de economische crisis, de hopeloos verlopende oorlog met Engeland, de schuld aan 'de buitenlanders' gegeven. In de achttiende-eeuw waren dat vooral arbeidsmigranten en Duitse seizoenarbeiders. Het klinkt nogal modern. Desondanks kwam er tegen het einde van de eeuw ook zoiets op als een moderne publieke opinie, wat vooral te danken was aan de opkomst van de tijdschriften.


In vlot, verfrissend proza beschrijft Marleen de Vries het Nederland van de achttiende-eeuw, de eeuw die ook wel de pruikentijd wordt genoemd. Aan het einde ervan verdween in vooruitstrevende kringen de pruik langzamerhand en begon de samenleving traag te groeien naar een maatschappij zoals we die nu kennen. Daarmee verdwenen niet alle negatieve karaktereigenschappen van de Nederlander, zo leert ons een snelle blik op een internetriool als X.


Marleen de Vries, Verlicht en vilein. Een biografie van achttiende-eeuws Nederland. Amsterdam 2023.

vrijdag 30 mei 2025

Sjoelen met Johan de Witt




Vierhonderd jaar geleden werd Johan de Witt geboren. Het Dordrechts Museum wijdt er een tentoonstelling aan, vergezeld van een fraai uitgevoerde en informatieve catalogus. Deze zomer besteedt ook de Dordtse bibliotheek aandacht aan Johan de Witt. Iedereen die de vestiging in het centrum bezoekt gaat aan het standbeeld van Johan en zijn broer Cornelis voorbij en zet misschien wel de fiets daar neer, want beide broers, stammend uit een geslacht van kooplieden en ondernemers, drijven heden ten dage een fietsenstalling. Daar wordt door allerlei mensen over gemopperd, maar ik vind dat helemaal niet zo gek. Naast de strijd tegen het water, is de fiets een van de kenmerken van 'de' Nederlander, die mag daar van mij best in beeld.


In het weekblad Dordt Centraal van 28 mei lees ik dat veel jongeren niet bekend zijn met de naam De Witt. Dat klopt, vrees ik. Dat is het gevolg van de teloorgang van het geschiedenisonderwijs en van onnozelheid of desinteresse. Soms komt het later goed. Het valt mij bij lezingen steeds weer op dat allerlei mensen die geschiedenis niet in hun 'profiel' hadden of bij de geschiedenisles geen enkele belangstelling toonden, later juist wel die interesse in zekere mate hebben ontwikkeld. Dat er een wachtlijst is voor de cursus Dordtologie stemt mij wat dat betreft ietwat optimistisch en gelukkig heeft Nederland nog enkele bekwame historici die naast wetenschappelijke ook goed leesbare publieksboeken schrijven. Bovendien: jongeren hoeven in hun jeugd niet alles te weten. We doen in Nederland toch aan 'levenslang leren'? Of is dat inmiddels ook al wegbezuinigd door ons kolderkabinet?


"Jongeren zijn denk ik niet bekend met de naam. Hij was echter een groot staatsman en is belangrijk geweest voor onze democratie," zou volgens Dordt Centraal projectleider bij de bibliotheek David Timmer in het Algemeen Dagblad hebben gezegd. Als dat klopt zou hij een opmerkelijk gebrek aan historisch besef hebben geëtaleerd. Johan de Witt belangrijk voor onze democratie? Dat is rabiate onzin. Hij was belangrijk voor allerlei zaken die de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden tijdens zijn raadpensionarisschap betroffen en en-passant ook voor de wiskunde, maar democratie? Daar was in de zeventiende eeuw nog lang geen sprake van. De steden, die via de gewestelijke staten (en indirect dus in de Staten Generaal) van de Republiek de dienst uitmaakten werden bestuurd door een kliek van (invloed)rijke regentenfamilies, die de macht zoveel mogelijk binnen eigen kring hielden. Het volk had niets in te brengen, de ambachtslieden, althans in Dordrecht, een heel klein beetje via de gilden. Dat noemen we oligarchie en bij mijn weten had Johan de Witt daar niets op tegen. Mij is niet bekend dat hij ooit iets in zijn talrijke correspondentie heeft opgemerkt over het begrip democratie, tenzij hij het misschien over het klassieke Athene had, absoluut geen democratie in de zin zoals wij die opvatten. Ik word graag gecorrigeerd als ik het fout heb.


Ik vind het als historicus uitstekend dat er veel aandacht is voor de betekenis van Johan de Witt en dat men daar ook jongeren bij wil betrekken, als het maar niet zo is dat hij er dan als voorwendsel met de lange haren bij wordt gesleept en er historisch onjuiste verbanden worden gelegd, want dan is het misschien nuttiger om met de jongeren te gaan sjoelen.



Foto: auteur


vrijdag 23 mei 2025

De wereld van De Witt




Het Dordrechts Museum pakt flink uit met de tentoonstelling De wereld van De Witt. Hij wordt gehouden naar aanleiding van het feit dat Johan de Witt vierhonderd jaar geleden aan de Dordtse Houttuinen werd geboren. Dat nemen we tenminste aan, want voor zover ik weet is er geen bewijs van zijn doop gevonden. Johan groeide op in het huis in het Grotekerksbuurt dat vader Jacob in 1630 kocht, het huis waar later zijn oudere broer Cornelis met zijn gezin woonde. Een niet geheel correcte gevelsteen herinnert er nog aan.


De tentoonstelling is zeer veelzijdig, maar de nadruk ligt toch wel op het belang van Johan de Witt als raadpensionaris van Holland, een functie waarin hij zichzelf allereerst zag als dienaar van de Staten. Holland was in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden verreweg het rijkste gewest, dat opdraaide voor het overgrote deel van de kosten voor de oorlog tegen Spanje en de oorlogen die daarop volgden. Holland en daarmee zijn raadpensionaris, maakte in feite de dienst uit in de buitenlandse politiek, een gegeven waaraan ook in de tentoonstelling aandacht wordt besteed.


De zeventiende eeuw geldt als de Gouden Eeuw van de Republiek, al mag je van sommige mensen die term niet meer gebruiken. Ik doe dat wel. Gedurende een belangrijk deel van de zeventiende eeuw was de Republiek economisch en ook heel even militair een wereldmacht. Ik mag Engelse toeristen die Dordrecht bezoeken altijd met enig genoegen vertellen over de Tocht naar Chatham in 1667 en de rol die Cornelis de Witt daarin speelde. Vijf jaar later werden hij en Johan op 20 augustus door de Haagse schutterij vermoord en daarna door het gepeupel op beestachtige wijze aan stukken gesneden, een gruweldaad waar we in Dordrecht ieder jaar op 20 augustus bij stilstaan.


Dat diezelfde Gouden Eeuw ook donkere kanten had blijkt eveneens op de tentoonstelling. Een van die donkere kanten was het kolonialisme en de rol die de Republiek daarin speelde. De persoonlijke rol van de familie De Witt was daarin vooral indirect, maar vrijwel iedere familie uit de bestuurlijke elite van die tijd had wel aandelen in of banden met maatschappijen als de VOC en de WIC. De laatste bemoeide zich flink met de transatlantische slavenhandel, waarin de Republiek in die periode korte tijd koploper was, al bedraagt het totale aandeel in deze slavenhandel over de hele periode tot de afschaffing ervan niet meer dan 5%. Goed dus dat ook aan die donkere kant aandacht wordt besteed, maar waarom dan weer die domme, nergens op slaande term 'tot slaaf gemaakten' gebruikt voor het duidelijke, spijker-op-de-kop-begrip slaven? Over een andere donkere kant van de zeventiende eeuw, het grote verschil tussen arm en rijk en de ellendige levensomstandigheden van de allerarmsten in de steden ben ik weinig tegengekomen, maar zonder dat is de tentoonstelling al rijk en informatief genoeg.


Wat ik beslist en met grote nadruk aanraad is het kopen van het boek De wereld van De Witt. Dat is veel meer dan een fraai uitgevoerde catalogus. Het bevat een aantal buitengewoon interessante en goed uitgewerkte artikelen over onder meer het leven en de betekenis van Jacob de Witt, over de jong gestorven echtgenote van Johan, de Amsterdamse regentendochter Wendela Bicker, over De Witt als gedreven staatsman en zijn relatie tot de Oranjes en de Stuarts. In dat artikel rekent Jean-Marc van Tol overtuigend af met de mythe dat Johan de Witt een grote hater van de Oranjes zou zijn geweest. Het boek, onder redactie van Marianne Eekhout, Ineke Huysman en Carolyn Mensing is een mooie aanvulling op de dubbelbiografie van Johan en Cornelis de Witt, De Ware Vrijheid, door Luc Panhuysen.


De tentoonstelling in het Dordrechts Museum is nog te zien tot 26 oktober 2025.

dinsdag 11 februari 2025

In memoriam John Burnside (1955-2024)




Gisteren ontdekte ik bij toeval, doordat ik iets moest opzoeken via het internet, dat de dichter en romancier John Burnside, van wie ik een ruime selectie uit zijn poëzie vertaalde en publiceerde in de bloemlezing Het bal in de inrichting (Liverse 2010) op 29 mei 2024 na een kort ziekbed is overleden. Hoe is het mogelijk dat dat bericht mij niet eerder heeft bereikt? 


Waarschijnlijk doordat aan het heengaan van deze belangrijke Schotse schrijver, ook hoogleraar aan de universiteit van St. Andrews, in het Nederlandse taalgebied niet of nauwelijks aandacht is besteed. Ongetwijfeld is zijn overlijden wel ergens gemeld, maar in ieder geval is onder de zoektermen in Google 'dichter John Burnside' en 'John Burnside overleden' geen enkele beschouwing of in memoriam in het Nederlands te vinden. Dat is merkwaardig. In 2007 was John te gast op het Crossing Border festival waar zijn optreden diepe indruk maakte. Of hij ook heeft opgetreden op Poetry International weet ik niet, dat heb ik op de site van Poetry niet kunnen vinden, maar daar wordt wel een pagina aan hem besteed, met zes van zijn gedichten. Zijn overlijden wordt daar niet vermeld.


In het voorjaar van 2007 bezochten Stella en ik John in St. Andrews om de uitgave van Het bal in de inrichting voor te bereiden. We spraken af dat hij ons het jaar daarop zou bezoeken als hij naar Crossing Borders kwam. Dat ging helaas niet door omdat zowel Stella als John's moeder overleden. Daarna onderhielden we enkele jaren contact via e-mail en uiteraard zond mijn uitgever hem de nodige exemplaren van de (tweetalige) bloemlezing. Van lieverlee verwaterde het contact, tot een enkel sporadisch bericht. Wel bleef ik John volgen. Niet goed genoeg kennelijk om het bericht van zijn overlijden tijdig te signaleren.


In 2006 publiceerde ik enkele vertalingen uit John's werk in het tijdschrift De Revisor (jg. 33) met een essay over zijn werk. Dat essay neem ik hier, bij wijze van in memoriam aan deze grote en vooral zeer beminnelijke schrijver over:



Beweging in het merg van mijn beenderen. Enkele opmerkingen bij de poëzie van John Burnside.


Kees Klok


Mijn eerste kennismaking met de poëzie van John Burnside was via een artikel in het voorjaarsnummer 1994 van Poetry Review. Die uitgave was geheel en al gewijd aan de New Generation Poets, het opkomend talent uit het laatste decennium van de vorige eeuw. In het Nederlands werd Burnside, voor zover ik weet, een jaar later voor het eerst gepubliceerd in Dietsche Warande & Belfort (140e jg. nr. 3), door Ortwin de Graef en Herman Servotte. Zij vertaalden vier gedichten uit de bundel The Myth of the Twin (1994). In hun summiere inleiding bestempelden ze Burnside als een ‘postprovinciale’ dichter, zonder duidelijk te maken wat ze daar nu eigenlijk precies mee bedoelden.

De eerste indruk die Burnsides gedichten op mij maakten was er een van een lyrische dromerigheid, een soort van neoromantisch afstand nemen van de dagelijkse werkelijkheid. Het waren verzen die zich kenmerkten door een kalm ritme en een bedachtzaamheid die door De Graef en Servotte werd aangeduid als ‘ietwat bezonken.’ Burnsides werk bleek zo ongeveer het tegendeel van de ‘performance poëzie,’ die in die periode op de Nederlandse podia een bescheiden populariteit begon te verwerven. In zijn poëtica zijn het, om het in de woorden van Herman de Coninck te zeggen, ‘niet de decibellen die het werk moeten doen, maar punten en komma’s.’1  Burnside heeft weinig voeling met de stad en des te meer met het platteland en dan vooral dat van zijn geboortestreek, Fife in Schotland. Bij nadere lezing kwam een drietal hoofdkenmerken uit zijn werk naar voren: de natuur, het thuishoren en iets dat ik voor het gemak maar het metafysische zal noemen.


Op verschillende manieren is Burnsides poëtica doordrongen van de natuur. Ten eerste de fysieke natuur, die overal opduikt, in beschrijvingen van landschappen, het veelvuldig benoemen van struiken en planten (wat soms voor de vertaler een lastig probleem oplevert, vooral als deze geen bioloog is en het genoemde gewas niet in Nederland voorkomt) en het instinctmatig gedrag van mens en dier, bijvoorbeeld in Ganzen:


Ik kon aan toendra denken

besneeuwde berkenbossen

hectaren meren en ozon

en de zonderlinge

flikkering van toevallig licht

tussen de bomen


maar ik kon me geen voorstelling vormen van de kaarten

die ze volgden op reis:

kilometerslange vlakten

in de natte geometrie

van de hersenen gegrift.

(In: Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, jg. 21, nr. 78, vertaling KK)


De tweede wijze waarop de natuur van belang is, is via natuurwetenschappelijke fenomenen die het onderwerp zijn van de verwondering of het onderzoek van de dichter. In zijn bundels The Asylum Dance, waarvoor hij de Whitbread Book Award 2000 kreeg, en The Light Trap (2002) duiken regelmatig natuurwetenschappelijke experimenten op of wordt daaraan gerefereerd. In laatstgenoemde bundel is er zelfs een hele afdeling aan gewijd, getiteld Φύσις. In The Asylum Dance draagt hij zijn gedicht Zintuiglijke informatie op aan de in Groningen geboren, geniale, maar stokdove en bovendien ook nog eens jong gestorven, Engelse sterrenkundige John Goodricke (1764-1786), die de theorie van het variabele volume van sterren bedacht:


mijn hoofd schuin naar een nachthemel vol licht,

zou ik wachten op muziek die ik kon voelen


als beweging in het merg van mijn beenderen,

zoals Goodricke moet hebben gedaan, iedere nacht weer,


het horen voorbij, meetrillend als een

aangeslagen klok, met harmonieën die

zongen in zijn bloed,

(In: Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, jg. 21, nr. 78, vertaling KK)

De natuur is eveneens onderwerp van grote bezorgdheid van de dichter. Hij heeft zorgen over bedreiging ervan doordat de mens haar naar zijn hand probeert te zetten, met alle kwalijke gevolgen van dien, maar is zich tevens bewust van de keerzijde, de donkere kanten die de natuur toont ten opzichte van de mens en de mysterieuze kracht, het gevoel van dreiging en noodlot dat van haar uitgaat. Burnside vertoont wat dit betreft enige verwantschap met Edward Thomas.2 Die diepe zorg, maar vooral de voorstelling van de natuur als dreigende kracht, maakt dat Burnsides ‘natuurpoëzie’ ver staat van de vaak sentimentele of sektarische mentaliteit van wat Gerard Reve zo treffend de ‘groenzoeters en bosneukers’ noemt.


Ook het tweede hoofdkenmerk, het thuishoren, loopt als de spreekwoordelijke rode lijn door Burnsides werk. Het gaat hier om het ergens thuishoren als een onvermijdelijk aspect van het op aarde zijn. Een thuishoren in je eigen lichaam, maar ook een thuishoren in een home, een dwelling, die als een soort van noodlot onverbreekbaar is gebonden aan het bestaan. Burnside is in sommige van zijn gedichten, zoals Ganzen nadrukkelijk op zoek naar een verklaring voor dat wonderlijke instinct van sommige dieren om steeds weer terug te keren naar hun ‘thuis.’ Of dit thuis, waar het de mens betreft, ook wel het werkelijke thuis is waar men thuishoort, blijft vaak in het onzekere. Dat heeft sterk te maken met het derde hoofdkenmerk van Burnsides poëtica, het metafysische aspect. Weten we wel wat ons onvermijdelijke thuis is, hoe kunnen we dat weten? In het gedicht Nederzettingen, hier opgenomen, dicht hij bijvoorbeeld:


Het is wat ik nu voor

thuis houd: die waterbron

diep onder het huis

die zij een uur lang proefden en daarna wegstopten


in het laatste deel van het gedicht merkt hij op:


- lumineus als het idee van thuis:

niet iets dat behouden wordt

of weggegeven

maar de pijnlijke ernst

die voortkomt uit het gevestigd zijn op aarde


Er zit voor de mens een akelige, beklemmende kant aan het thuishoren. Het is een fenomeen dat zich buiten de menselijke wil tracht te plaatsen en dat daarom duidelijke schaduwzijden kent. Bijvoorbeeld het thuishoren in het eigen lichaam. Voortdurend komt het gebonden zijn aan het eigen lichaam bij Burnside ter sprake. Het lichaam dat in hoge mate een speelbal is van de natuur en aan het bezit waarvan de mens zich niet kan onttrekken. Steeds weer wordt men aan dat lichaam herinnerd, in een soort van interactie tussen lichaam en geest. In het hier opgenomen vers Het bal in de inrichtingkomt dat bijvoorbeeld tot uiting in onderstaande passage:


         Bij de patiënten waren wij soepel en bedaard:

we deelden onze aalmoezen uit en goedkope lof

en wachtten tot het dansen de pijn uitwiste

van de brok in de keel, de vogelachtige

houding van verworpenheid die drukt tegen de ruggegraat.


Het derde hoofdkenmerk, het metafysische, is wellicht het minst duidbare, maar meest aanwezige in de poëzie van Burnside. In veel van zijn gedichten is sprake van een niet of nauwelijks waarneembare aanwezigheid, alsof hij op zoek is naar een wereld achter de werkelijkheid. De Engelse criticus Charles Bainbridge noemt dit ‘een zoektocht naar de weerspannige magie die ten grondslag ligt aan het gewone en alledaagse.’Burnside zelf zegt dat zijn poëzie vooral gaat over de plaatsbepaling van jezelf in een samenleving van levenden en doden, dat het uiteindelijk een viering is van verwantschap, dood, wedergeboorte en liefde.4 Sarah Wardle karakteriseert het metafysische in een artikel over The Asylum Dance als ‘een strijd tussen de ‘gekende wereld’ en het ‘er is nog iets meer,’ waarbij dat ‘er is nog iets meer,’ geneigd is de overhand te krijgen.’Steeds weer zie je een neiging binnensluipen om dingen te benoemen die zich aan de rand van de waarneembaarheid bevinden en de suggestie wekken van een werkelijkheid daarachter. Zo dicht hij in (het nog ongepubliceerde gedicht) Akkers, eveneens uit The Asylum Dance:

Het werk is nu gereed; maar als de avond is gevallen

voel ik het gedierte huiverend wegkruipen,

het laat een afwezigheid in de steek die wij als

natuurlijk aanvaarden: de hoopverloren bomen;

de stilte waarin de merel verdwijnt.

Af en toe zijn de geesten bijna zichtbaar

tussen latwerk en klapstoelen:

net zoals oude havens soms opnieuw verschijnen

door mist of regen, of marktplaatsen oplossen

om ons een schemering van glanzende lucht te schenken,


Burnside, die in 1955 werd geboren in Dunfermline, heeft een rooms-katholieke opvoeding gehad. Hoewel hij dit geloof niet meer aanhangt, doet het zoeken naar wat er achter deze wereld ligt religieus aan. Hij mag dan wel geen god erkennen, duidelijk is dat er voor Burnside wel degelijk een voor een dichter exploreerbaar universum achter onze alledaagsheid ligt. Op kalme, subtiele, maar niet afhoudende wijze onderzoekt hij dit universum en probeert hij het onzegbare ervan in woorden te vatten. De spanning die dat opwekt maakt het lezen van Burnside tot een bijzondere ervaring.

Behalve dichter is Burnside ook actief als romancier. Hij publiceerde tot nu toe vijf romans, waarvan de jongste, Living Nowhere, in 2003 verscheen. Zijn enigszins bizarre eerste roman Dumb House, die gaat over een gruwelijk experiment waarin een tweeling in totale afzondering wordt gehouden om te zien of zij al dan niet een natuurlijke taal zullen ontwikkelen, is in het Nederlands verschenen onder de titel Huis der stommen (Vassaluci, vertaling Adriaan Krabbendam). Het productiefst is hij echter als dichter. Na zijn debuut in 1988 met The Hoop verschenen nog acht bundels, waarvan The Good Neighbour, die dit voorjaar werd gepubliceerd, voorlopig de laatste is.

Na de middelbare school studeerde Burnside Engels en Europese talen aan het Cambridge College of the Arts and Technology. Na het afbreken van een opleiding als leraar oefende hij verschillende beroepen uit, zoals dat van ambtenaar en software ontwerper. In 1995 keerde hij terug naar Schotland. Een jaar later besloot hij de computerwereld te verlaten om zich geheel aan de literatuur te wijden. Dat doet hij behalve als auteur ook als docent creatief schrijven aan de Universiteit van St. Andrews.

  1. Herman de Coninck, Een aangename posthumiteit. Brieven 1965-1997. Amsterdam/Antwerpen 2005, p. 684.

  1. Edward Thomas, Maar deze dingen ook. Vertaling Jan Eijkelboom, Wagner & Van Santen.

  1. Charles Bainbridge, The shape of the wind. In: The Guardian, 9 juli 2005.

  1. In Poetry Review, vol. 84, nr. 1, spring 1994. p.75.

5. Sarah Wardle, Homing instict. In: Times Literary Supplement, 9 februari 2001.


Foto: Kees Klok



zaterdag 2 november 2024

Brieven uit Berlijn




Na de bevrijding van Dordrecht leerden mijn tante Ann, jongere zus van mijn moeder, een Engelsman kennen die tijdelijk in de stad was gelegerd. Mijn oom Harold. Ze trouwden in 1947, in hetzelfde jaar als mijn ouders, en gingen in Engeland wonen. Vanaf die tijd tot het overlijden van mijn tante ging er wekelijks een brief van mijn moeder of van een van haar twee zussen naar Engeland en iedere maand, meen ik me te herinneren, kwam er een brief uit Engeland die dan circuleerde in de familie. Ik schrijf 'meen ik me te herinneren,' want helaas is van al die brieven geen enkele bewaard gebleven, iets wat mijn neef Brian, eveneens historicus, en ik nogal betreuren. Wie weet wat voor informatie ze hadden kunnen geven over het leven in Engeland en Nederland, vooral in de vroege jaren vijftig, toen Brian en ik nog piepjong waren en waaraan we maar vage jeugdherinneringen hebben. 

Mijn vader werd in 1944 bij de grote razzia in Rotterdam opgepakt en naar Duitsland gestuurd om daar gedwongen te gaan werken. Hij vertelde er soms iets over, maar dan ging het altijd over de afloop. Hij zat in Bentheim, vlak over de grens met Nederland, werd daar ziek en vervolgens teruggestuurd naar Nederland. Hij liep zo goed en zo kwaad als het ging naar de eerste de beste plaats over de grens, ik meen Oldenzaal, waar het Rode Kruis verder vervoer naar Rotterdam regelde. Of hij vanuit Duitsland brieven aan zijn ouders schreef, mijn moeder leerde hij pas na de oorlog kennen, weet ik niet. Ik heb ze in ieder geval nooit gevonden.

Dat lag anders in het geval van de vader van collega historicus Henk 't Jong. Die vond na het overlijden van zijn moeder in de nalatenschap een doos met brieven die zijn vader tijdens de jaren dat hij als dwangarbeider werkte aan Henks moeder schreef, met wie hij kort voor hij naar Duitsland moest was getrouwd. Een unieke en rijke vondst. Henk 't Jong ging met de brieven aan de slag, las zich grondig in over de periode en publiceerde onlangs een boek op basis van die brieven onder de titel Pa's oorlog.

Het is een bijzonder boek in die zin dat het niet alleen een verassend gedetailleerd beeld geeft van het leven van Cees 't Jong in de oorlog, waarin hij in de meidagen van 1940 als dienstplichtig soldaat vocht in de buurt van Delft en daarna als dwangarbeider werkte in Reinickendorf in de buurt van Berlijn, maar ook dat Henk 't Jong het verhaal plaatst in zijn historische context. Dat maakt het tot een werk van algemeen belang. Er komen zaken aan de orde die niet alleen interessant zijn voor de familie en nazaten van Cees 't Jong, maar ook voor een breed, geïnteresseerd publiek. Ik noem enkele voorbeelden: de rol van de arbeidsbureaus in Nederland bij de Arbeitseinsatz, de druk die de Nederlandse regering op werklozen uitoefende om al voor de oorlog, in de crisisjaren, in Duitsland te gaan werken, de manier waarop het leven in Berlijn ondanks de geallieerde bombardementen vanaf 1943 zo goed en zo kwaad doorging, de kille, om niet te zeggen hardvochtige manier waarop de terugkerende dwangarbeiders in Nederland werden ontvangen.

Het fraai uitgevoerde boek is rijkelijk voorzien van functionele illustraties en citaten en zoals het een zorgvuldig historicus betaamt heeft Henk 't Jong een uitgebreid overzicht toegevoegd van de gebruikte bronnen en literatuur. Er heeft veel meer werk in het boek gezeten dan je gezien de bescheiden omvang van 140 pagina's in eerste instantie zou denken. Die omvang is ook de kracht van het boek. Henk 't Jong verliest zich niet in allerlei getheoretiseer en onnodige uitwijdingen waar wij historici ons nogal eens schuldig aan maken. Er staat veel in het boek, het boeit van begin tot eind, maar er staat geen letter te veel in. 

Het boek is te bestellen via Dordtsebesteseller of in de reguliere boekhandel.


Henk t' Jong, Pa's oorlog. Belevenissen van Cees 't Jong 1920-1988 mitrailleurschutter en dwangarbeider 1940-1945. Dordrecht 2024. ISBN 9789403758206.


dinsdag 3 september 2024

Geschiedenis van Dordrecht, enkele leestips




Soms krijg ik vragen van belangstellenden over mijn woonplaats Dordrecht, met name wat men zou kunnen lezen om zich te verdiepen in de stadsgeschiedenis. Ik wil daar graag het een en ander over opmerken.

Je kunt de driedelige Geschiedenis van Dordrecht raadplegen, die is verschenen tussen 1996 en 2000 bij uitgeverij Verloren in samenwerking met het Stadsarchief (nu Regionaal Archief) Dordrecht. Het zijn drie kloeke, fraai uitgevoerde en geïllustreerde naslagwerken, gebaseerd op degelijk onderzoek door een uitgebreide groep deskundigen. Wel kleeft aan met name deel 2 en 3 het nadeel dat zij nogal rommelig van opzet zijn. Ook zijn er inmiddels 24 jaar verstreken sinds het uitkomen van deel drie, waardoor recente ontwikkelingen ontbreken.

Voor wie snel een beeld wil krijgen van de geschiedenis van de stad vormt de Canon van Dordrecht  een handig begin. Deze is in 2020 samengesteld door Jan Willem Boezeman en Ad Bosch van het Historisch Informatiepunt Augustijnenhof en uitgegeven door de Stichting Illustre Dordracum. Dezelfde stichting geeft het e-zine Dordrecht Monumenteel uit, waarop men zich hier gratis kan abonneren. Het e-zine publiceert een wijde variatie van artikelen over de geschiedenis van de oudste stad van Holland.

Een andere aanrader is het tijdschrift van de vereniging Oud-Dordrecht, waarin op gedegen wijze tal van onderwerpen uit de Dordtse geschiedenis worden behandeld. De ware liefhebber wordt uiteraard lid van deze vereniging. Dan krijg je ook het  Jaarboek dat naast oud-Dordrecht verschijnt. Informatie over de vereniging vind je hier.

Een andere ingang is de serie Verhalen van Dordrecht, die wordt uitgegeven door de Stichting Historisch Platform Dordrecht. Het zijn boekjes van ongeveer 6000 woorden over Dordtse onderwerpen, waaronder nogal wat historische. Voordeel is dat je je snel op een onderwerp kunt inlezen. In veel gevallen vormen ze een goed startpunt voor verdere verdieping. Nadeel is de wisselende kwaliteit. Met name deel 43 over het Dordtse slavernijverleden vind ik onder de maat, dat kun je hier lezen. Nummer 44 (over Jacoba van Beieren en het beleg van Dordrecht) stuitte op vernietigende kritiek door de mediëvist Henk 't Jong (zie hier). Over het algemeen is de kwaliteit echter goed. De prijs is zeer aantrekkelijk, nog geen vijf euro per deel.

Ben je op zoek naar Dordtse, historische figuren, dan is het Dordts Biografisch Woordenboek, dat hier in te zien is, bijzonder handig. Er wordt nog steeds aan dit digitale woordenboek gewerkt.


Verder heb ik nog enkele leestips:


Luc Panhuysen - De Ware Vrijheid. De levens van Johan en Cornelis de Witt. Amsterdam 2005.

Henk 't Jong - De oudste stad van Dordrecht. Opkomst en verval van Dordrecht 1000-1421. Utrecht 2020. 

Jan Willem Boezeman - Geraffineerd Dordrecht. Het koloniale en slavernijverleden van de oudste stad van Holland. Dordrecht 2023.

Frits Baarda - Dwars door Dordrecht. Zes zwerftochten door heden en verleden. Dordrecht 2010.

Kees Weltevreden (red.) Dordtenaren onder Napoleon. Aspecten van het dagelijks leven tijdens de inlijving en de bevochten vrijheid 1810-1815. Dordrecht 2015.


Oudere standaardwerken:


C.J.P. Lips - Wandelingen door Oud-Dordrecht, deel 1 en II. Zaltbommel 1974.

J.L van Dalen - Geschiedenis van Dordrecht, deel I en II. Dordrecht 1931-1933.

Matthijs Balen - Beschryvinge der Stad Dordrecht. Deel I en II. Dordrecht 1677.


Al deze werken zijn in de Openbare Bibliotheek, de bibliotheek van het Regionaal Archief Dordrecht en bij het Augustijnenhof te raadplegen.


Foto: auteur