dinsdag 11 februari 2025

In memoriam John Burnside (1955-2024)




Gisteren ontdekte ik bij toeval, doordat ik iets moest opzoeken via het internet, dat de dichter en romancier John Burnside, van wie ik een ruime selectie uit zijn poëzie vertaalde en publiceerde in de bloemlezing Het bal in de inrichting (Liverse 2010) op 29 mei 2024 na een kort ziekbed is overleden. Hoe is het mogelijk dat dat bericht mij niet eerder heeft bereikt? 


Waarschijnlijk doordat aan het heengaan van deze belangrijke Schotse schrijver, ook hoogleraar aan de universiteit van St. Andrews, in het Nederlandse taalgebied niet of nauwelijks aandacht is besteed. Ongetwijfeld is zijn overlijden wel ergens gemeld, maar in ieder geval is onder de zoektermen in Google 'dichter John Burnside' en 'John Burnside overleden' geen enkele beschouwing of in memoriam in het Nederlands te vinden. Dat is merkwaardig. In 2007 was John te gast op het Crossing Border festival waar zijn optreden diepe indruk maakte. Of hij ook heeft opgetreden op Poetry International weet ik niet, dat heb ik op de site van Poetry niet kunnen vinden, maar daar wordt wel een pagina aan hem besteed, met zes van zijn gedichten. Zijn overlijden wordt daar niet vermeld.


In het voorjaar van 2007 bezochten Stella en ik John in St. Andrews om de uitgave van Het bal in de inrichting voor te bereiden. We spraken af dat hij ons het jaar daarop zou bezoeken als hij naar Crossing Borders kwam. Dat ging helaas niet door omdat zowel Stella als John's moeder overleden. Daarna onderhielden we enkele jaren contact via e-mail en uiteraard zond mijn uitgever hem de nodige exemplaren van de (tweetalige) bloemlezing. Van lieverlee verwaterde het contact, tot een enkel sporadisch bericht. Wel bleef ik John volgen. Niet goed genoeg kennelijk om het bericht van zijn overlijden tijdig te signaleren.


In 2006 publiceerde ik enkele vertalingen uit John's werk in het tijdschrift De Revisor (jg. 33) met een essay over zijn werk. Dat essay neem ik hier, bij wijze van in memoriam aan deze grote en vooral zeer beminnelijke schrijver over:



Beweging in het merg van mijn beenderen. Enkele opmerkingen bij de poëzie van John Burnside.


Kees Klok


Mijn eerste kennismaking met de poëzie van John Burnside was via een artikel in het voorjaarsnummer 1994 van Poetry Review. Die uitgave was geheel en al gewijd aan de New Generation Poets, het opkomend talent uit het laatste decennium van de vorige eeuw. In het Nederlands werd Burnside, voor zover ik weet, een jaar later voor het eerst gepubliceerd in Dietsche Warande & Belfort (140e jg. nr. 3), door Ortwin de Graef en Herman Servotte. Zij vertaalden vier gedichten uit de bundel The Myth of the Twin (1994). In hun summiere inleiding bestempelden ze Burnside als een ‘postprovinciale’ dichter, zonder duidelijk te maken wat ze daar nu eigenlijk precies mee bedoelden.

De eerste indruk die Burnsides gedichten op mij maakten was er een van een lyrische dromerigheid, een soort van neoromantisch afstand nemen van de dagelijkse werkelijkheid. Het waren verzen die zich kenmerkten door een kalm ritme en een bedachtzaamheid die door De Graef en Servotte werd aangeduid als ‘ietwat bezonken.’ Burnsides werk bleek zo ongeveer het tegendeel van de ‘performance poëzie,’ die in die periode op de Nederlandse podia een bescheiden populariteit begon te verwerven. In zijn poëtica zijn het, om het in de woorden van Herman de Coninck te zeggen, ‘niet de decibellen die het werk moeten doen, maar punten en komma’s.’1  Burnside heeft weinig voeling met de stad en des te meer met het platteland en dan vooral dat van zijn geboortestreek, Fife in Schotland. Bij nadere lezing kwam een drietal hoofdkenmerken uit zijn werk naar voren: de natuur, het thuishoren en iets dat ik voor het gemak maar het metafysische zal noemen.


Op verschillende manieren is Burnsides poëtica doordrongen van de natuur. Ten eerste de fysieke natuur, die overal opduikt, in beschrijvingen van landschappen, het veelvuldig benoemen van struiken en planten (wat soms voor de vertaler een lastig probleem oplevert, vooral als deze geen bioloog is en het genoemde gewas niet in Nederland voorkomt) en het instinctmatig gedrag van mens en dier, bijvoorbeeld in Ganzen:


Ik kon aan toendra denken

besneeuwde berkenbossen

hectaren meren en ozon

en de zonderlinge

flikkering van toevallig licht

tussen de bomen


maar ik kon me geen voorstelling vormen van de kaarten

die ze volgden op reis:

kilometerslange vlakten

in de natte geometrie

van de hersenen gegrift.

(In: Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, jg. 21, nr. 78, vertaling KK)


De tweede wijze waarop de natuur van belang is, is via natuurwetenschappelijke fenomenen die het onderwerp zijn van de verwondering of het onderzoek van de dichter. In zijn bundels The Asylum Dance, waarvoor hij de Whitbread Book Award 2000 kreeg, en The Light Trap (2002) duiken regelmatig natuurwetenschappelijke experimenten op of wordt daaraan gerefereerd. In laatstgenoemde bundel is er zelfs een hele afdeling aan gewijd, getiteld Φύσις. In The Asylum Dance draagt hij zijn gedicht Zintuiglijke informatie op aan de in Groningen geboren, geniale, maar stokdove en bovendien ook nog eens jong gestorven, Engelse sterrenkundige John Goodricke (1764-1786), die de theorie van het variabele volume van sterren bedacht:


mijn hoofd schuin naar een nachthemel vol licht,

zou ik wachten op muziek die ik kon voelen


als beweging in het merg van mijn beenderen,

zoals Goodricke moet hebben gedaan, iedere nacht weer,


het horen voorbij, meetrillend als een

aangeslagen klok, met harmonieën die

zongen in zijn bloed,

(In: Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, jg. 21, nr. 78, vertaling KK)

De natuur is eveneens onderwerp van grote bezorgdheid van de dichter. Hij heeft zorgen over bedreiging ervan doordat de mens haar naar zijn hand probeert te zetten, met alle kwalijke gevolgen van dien, maar is zich tevens bewust van de keerzijde, de donkere kanten die de natuur toont ten opzichte van de mens en de mysterieuze kracht, het gevoel van dreiging en noodlot dat van haar uitgaat. Burnside vertoont wat dit betreft enige verwantschap met Edward Thomas.2 Die diepe zorg, maar vooral de voorstelling van de natuur als dreigende kracht, maakt dat Burnsides ‘natuurpoëzie’ ver staat van de vaak sentimentele of sektarische mentaliteit van wat Gerard Reve zo treffend de ‘groenzoeters en bosneukers’ noemt.


Ook het tweede hoofdkenmerk, het thuishoren, loopt als de spreekwoordelijke rode lijn door Burnsides werk. Het gaat hier om het ergens thuishoren als een onvermijdelijk aspect van het op aarde zijn. Een thuishoren in je eigen lichaam, maar ook een thuishoren in een home, een dwelling, die als een soort van noodlot onverbreekbaar is gebonden aan het bestaan. Burnside is in sommige van zijn gedichten, zoals Ganzen nadrukkelijk op zoek naar een verklaring voor dat wonderlijke instinct van sommige dieren om steeds weer terug te keren naar hun ‘thuis.’ Of dit thuis, waar het de mens betreft, ook wel het werkelijke thuis is waar men thuishoort, blijft vaak in het onzekere. Dat heeft sterk te maken met het derde hoofdkenmerk van Burnsides poëtica, het metafysische aspect. Weten we wel wat ons onvermijdelijke thuis is, hoe kunnen we dat weten? In het gedicht Nederzettingen, hier opgenomen, dicht hij bijvoorbeeld:


Het is wat ik nu voor

thuis houd: die waterbron

diep onder het huis

die zij een uur lang proefden en daarna wegstopten


in het laatste deel van het gedicht merkt hij op:


- lumineus als het idee van thuis:

niet iets dat behouden wordt

of weggegeven

maar de pijnlijke ernst

die voortkomt uit het gevestigd zijn op aarde


Er zit voor de mens een akelige, beklemmende kant aan het thuishoren. Het is een fenomeen dat zich buiten de menselijke wil tracht te plaatsen en dat daarom duidelijke schaduwzijden kent. Bijvoorbeeld het thuishoren in het eigen lichaam. Voortdurend komt het gebonden zijn aan het eigen lichaam bij Burnside ter sprake. Het lichaam dat in hoge mate een speelbal is van de natuur en aan het bezit waarvan de mens zich niet kan onttrekken. Steeds weer wordt men aan dat lichaam herinnerd, in een soort van interactie tussen lichaam en geest. In het hier opgenomen vers Het bal in de inrichtingkomt dat bijvoorbeeld tot uiting in onderstaande passage:


         Bij de patiënten waren wij soepel en bedaard:

we deelden onze aalmoezen uit en goedkope lof

en wachtten tot het dansen de pijn uitwiste

van de brok in de keel, de vogelachtige

houding van verworpenheid die drukt tegen de ruggegraat.


Het derde hoofdkenmerk, het metafysische, is wellicht het minst duidbare, maar meest aanwezige in de poëzie van Burnside. In veel van zijn gedichten is sprake van een niet of nauwelijks waarneembare aanwezigheid, alsof hij op zoek is naar een wereld achter de werkelijkheid. De Engelse criticus Charles Bainbridge noemt dit ‘een zoektocht naar de weerspannige magie die ten grondslag ligt aan het gewone en alledaagse.’Burnside zelf zegt dat zijn poëzie vooral gaat over de plaatsbepaling van jezelf in een samenleving van levenden en doden, dat het uiteindelijk een viering is van verwantschap, dood, wedergeboorte en liefde.4 Sarah Wardle karakteriseert het metafysische in een artikel over The Asylum Dance als ‘een strijd tussen de ‘gekende wereld’ en het ‘er is nog iets meer,’ waarbij dat ‘er is nog iets meer,’ geneigd is de overhand te krijgen.’Steeds weer zie je een neiging binnensluipen om dingen te benoemen die zich aan de rand van de waarneembaarheid bevinden en de suggestie wekken van een werkelijkheid daarachter. Zo dicht hij in (het nog ongepubliceerde gedicht) Akkers, eveneens uit The Asylum Dance:

Het werk is nu gereed; maar als de avond is gevallen

voel ik het gedierte huiverend wegkruipen,

het laat een afwezigheid in de steek die wij als

natuurlijk aanvaarden: de hoopverloren bomen;

de stilte waarin de merel verdwijnt.

Af en toe zijn de geesten bijna zichtbaar

tussen latwerk en klapstoelen:

net zoals oude havens soms opnieuw verschijnen

door mist of regen, of marktplaatsen oplossen

om ons een schemering van glanzende lucht te schenken,


Burnside, die in 1955 werd geboren in Dunfermline, heeft een rooms-katholieke opvoeding gehad. Hoewel hij dit geloof niet meer aanhangt, doet het zoeken naar wat er achter deze wereld ligt religieus aan. Hij mag dan wel geen god erkennen, duidelijk is dat er voor Burnside wel degelijk een voor een dichter exploreerbaar universum achter onze alledaagsheid ligt. Op kalme, subtiele, maar niet afhoudende wijze onderzoekt hij dit universum en probeert hij het onzegbare ervan in woorden te vatten. De spanning die dat opwekt maakt het lezen van Burnside tot een bijzondere ervaring.

Behalve dichter is Burnside ook actief als romancier. Hij publiceerde tot nu toe vijf romans, waarvan de jongste, Living Nowhere, in 2003 verscheen. Zijn enigszins bizarre eerste roman Dumb House, die gaat over een gruwelijk experiment waarin een tweeling in totale afzondering wordt gehouden om te zien of zij al dan niet een natuurlijke taal zullen ontwikkelen, is in het Nederlands verschenen onder de titel Huis der stommen (Vassaluci, vertaling Adriaan Krabbendam). Het productiefst is hij echter als dichter. Na zijn debuut in 1988 met The Hoop verschenen nog acht bundels, waarvan The Good Neighbour, die dit voorjaar werd gepubliceerd, voorlopig de laatste is.

Na de middelbare school studeerde Burnside Engels en Europese talen aan het Cambridge College of the Arts and Technology. Na het afbreken van een opleiding als leraar oefende hij verschillende beroepen uit, zoals dat van ambtenaar en software ontwerper. In 1995 keerde hij terug naar Schotland. Een jaar later besloot hij de computerwereld te verlaten om zich geheel aan de literatuur te wijden. Dat doet hij behalve als auteur ook als docent creatief schrijven aan de Universiteit van St. Andrews.

  1. Herman de Coninck, Een aangename posthumiteit. Brieven 1965-1997. Amsterdam/Antwerpen 2005, p. 684.

  1. Edward Thomas, Maar deze dingen ook. Vertaling Jan Eijkelboom, Wagner & Van Santen.

  1. Charles Bainbridge, The shape of the wind. In: The Guardian, 9 juli 2005.

  1. In Poetry Review, vol. 84, nr. 1, spring 1994. p.75.

5. Sarah Wardle, Homing instict. In: Times Literary Supplement, 9 februari 2001.


Foto: Kees Klok



zaterdag 2 november 2024

Brieven uit Berlijn




Na de bevrijding van Dordrecht leerden mijn tante Ann, jongere zus van mijn moeder, een Engelsman kennen die tijdelijk in de stad was gelegerd. Mijn oom Harold. Ze trouwden in 1947, in hetzelfde jaar als mijn ouders, en gingen in Engeland wonen. Vanaf die tijd tot het overlijden van mijn tante ging er wekelijks een brief van mijn moeder of van een van haar twee zussen naar Engeland en iedere maand, meen ik me te herinneren, kwam er een brief uit Engeland die dan circuleerde in de familie. Ik schrijf 'meen ik me te herinneren,' want helaas is van al die brieven geen enkele bewaard gebleven, iets wat mijn neef Brian, eveneens historicus, en ik nogal betreuren. Wie weet wat voor informatie ze hadden kunnen geven over het leven in Engeland en Nederland, vooral in de vroege jaren vijftig, toen Brian en ik nog piepjong waren en waaraan we maar vage jeugdherinneringen hebben. 

Mijn vader werd in 1944 bij de grote razzia in Rotterdam opgepakt en naar Duitsland gestuurd om daar gedwongen te gaan werken. Hij vertelde er soms iets over, maar dan ging het altijd over de afloop. Hij zat in Bentheim, vlak over de grens met Nederland, werd daar ziek en vervolgens teruggestuurd naar Nederland. Hij liep zo goed en zo kwaad als het ging naar de eerste de beste plaats over de grens, ik meen Oldenzaal, waar het Rode Kruis verder vervoer naar Rotterdam regelde. Of hij vanuit Duitsland brieven aan zijn ouders schreef, mijn moeder leerde hij pas na de oorlog kennen, weet ik niet. Ik heb ze in ieder geval nooit gevonden.

Dat lag anders in het geval van de vader van collega historicus Henk 't Jong. Die vond na het overlijden van zijn moeder in de nalatenschap een doos met brieven die zijn vader tijdens de jaren dat hij als dwangarbeider werkte aan Henks moeder schreef, met wie hij kort voor hij naar Duitsland moest was getrouwd. Een unieke en rijke vondst. Henk 't Jong ging met de brieven aan de slag, las zich grondig in over de periode en publiceerde onlangs een boek op basis van die brieven onder de titel Pa's oorlog.

Het is een bijzonder boek in die zin dat het niet alleen een verassend gedetailleerd beeld geeft van het leven van Cees 't Jong in de oorlog, waarin hij in de meidagen van 1940 als dienstplichtig soldaat vocht in de buurt van Delft en daarna als dwangarbeider werkte in Reinickendorf in de buurt van Berlijn, maar ook dat Henk 't Jong het verhaal plaatst in zijn historische context. Dat maakt het tot een werk van algemeen belang. Er komen zaken aan de orde die niet alleen interessant zijn voor de familie en nazaten van Cees 't Jong, maar ook voor een breed, geïnteresseerd publiek. Ik noem enkele voorbeelden: de rol van de arbeidsbureaus in Nederland bij de Arbeitseinsatz, de druk die de Nederlandse regering op werklozen uitoefende om al voor de oorlog, in de crisisjaren, in Duitsland te gaan werken, de manier waarop het leven in Berlijn ondanks de geallieerde bombardementen vanaf 1943 zo goed en zo kwaad doorging, de kille, om niet te zeggen hardvochtige manier waarop de terugkerende dwangarbeiders in Nederland werden ontvangen.

Het fraai uitgevoerde boek is rijkelijk voorzien van functionele illustraties en citaten en zoals het een zorgvuldig historicus betaamt heeft Henk 't Jong een uitgebreid overzicht toegevoegd van de gebruikte bronnen en literatuur. Er heeft veel meer werk in het boek gezeten dan je gezien de bescheiden omvang van 140 pagina's in eerste instantie zou denken. Die omvang is ook de kracht van het boek. Henk 't Jong verliest zich niet in allerlei getheoretiseer en onnodige uitwijdingen waar wij historici ons nogal eens schuldig aan maken. Er staat veel in het boek, het boeit van begin tot eind, maar er staat geen letter te veel in. 

Het boek is te bestellen via Dordtsebesteseller of in de reguliere boekhandel.


Henk t' Jong, Pa's oorlog. Belevenissen van Cees 't Jong 1920-1988 mitrailleurschutter en dwangarbeider 1940-1945. Dordrecht 2024. ISBN 9789403758206.


dinsdag 3 september 2024

Geschiedenis van Dordrecht, enkele leestips




Soms krijg ik vragen van belangstellenden over mijn woonplaats Dordrecht, met name wat men zou kunnen lezen om zich te verdiepen in de stadsgeschiedenis. Ik wil daar graag het een en ander over opmerken.

Je kunt de driedelige Geschiedenis van Dordrecht raadplegen, die is verschenen tussen 1996 en 2000 bij uitgeverij Verloren in samenwerking met het Stadsarchief (nu Regionaal Archief) Dordrecht. Het zijn drie kloeke, fraai uitgevoerde en geïllustreerde naslagwerken, gebaseerd op degelijk onderzoek door een uitgebreide groep deskundigen. Wel kleeft aan met name deel 2 en 3 het nadeel dat zij nogal rommelig van opzet zijn. Ook zijn er inmiddels 24 jaar verstreken sinds het uitkomen van deel drie, waardoor recente ontwikkelingen ontbreken.

Voor wie snel een beeld wil krijgen van de geschiedenis van de stad vormt de Canon van Dordrecht  een handig begin. Deze is in 2020 samengesteld door Jan Willem Boezeman en Ad Bosch van het Historisch Informatiepunt Augustijnenhof en uitgegeven door de Stichting Illustre Dordracum. Dezelfde stichting geeft het e-zine Dordrecht Monumenteel uit, waarop men zich hier gratis kan abonneren. Het e-zine publiceert een wijde variatie van artikelen over de geschiedenis van de oudste stad van Holland.

Een andere aanrader is het tijdschrift van de vereniging Oud-Dordrecht, waarin op gedegen wijze tal van onderwerpen uit de Dordtse geschiedenis worden behandeld. De ware liefhebber wordt uiteraard lid van deze vereniging. Dan krijg je ook het  Jaarboek dat naast oud-Dordrecht verschijnt. Informatie over de vereniging vind je hier.

Een andere ingang is de serie Verhalen van Dordrecht, die wordt uitgegeven door de Stichting Historisch Platform Dordrecht. Het zijn boekjes van ongeveer 6000 woorden over Dordtse onderwerpen, waaronder nogal wat historische. Voordeel is dat je je snel op een onderwerp kunt inlezen. In veel gevallen vormen ze een goed startpunt voor verdere verdieping. Nadeel is de wisselende kwaliteit. Met name deel 43 over het Dordtse slavernijverleden vind ik onder de maat, dat kun je hier lezen. Nummer 44 (over Jacoba van Beieren en het beleg van Dordrecht) stuitte op vernietigende kritiek door de mediëvist Henk 't Jong (zie hier). Over het algemeen is de kwaliteit echter goed. De prijs is zeer aantrekkelijk, nog geen vijf euro per deel.

Ben je op zoek naar Dordtse, historische figuren, dan is het Dordts Biografisch Woordenboek, dat hier in te zien is, bijzonder handig. Er wordt nog steeds aan dit digitale woordenboek gewerkt.


Verder heb ik nog enkele leestips:


Luc Panhuysen - De Ware Vrijheid. De levens van Johan en Cornelis de Witt. Amsterdam 2005.

Henk 't Jong - De oudste stad van Dordrecht. Opkomst en verval van Dordrecht 1000-1421. Utrecht 2020. 

Jan Willem Boezeman - Geraffineerd Dordrecht. Het koloniale en slavernijverleden van de oudste stad van Holland. Dordrecht 2023.

Frits Baarda - Dwars door Dordrecht. Zes zwerftochten door heden en verleden. Dordrecht 2010.

Kees Weltevreden (red.) Dordtenaren onder Napoleon. Aspecten van het dagelijks leven tijdens de inlijving en de bevochten vrijheid 1810-1815. Dordrecht 2015.


Oudere standaardwerken:


C.J.P. Lips - Wandelingen door Oud-Dordrecht, deel 1 en II. Zaltbommel 1974.

J.L van Dalen - Geschiedenis van Dordrecht, deel I en II. Dordrecht 1931-1933.

Matthijs Balen - Beschryvinge der Stad Dordrecht. Deel I en II. Dordrecht 1677.


Al deze werken zijn in de Openbare Bibliotheek, de bibliotheek van het Regionaal Archief Dordrecht en bij het Augustijnenhof te raadplegen.


Foto: auteur




zondag 9 juni 2024

Verstrekkende gevolgen




Lezend in Zomervogels van Hans Erkens kreeg ik een sterke aanvechting om af te reizen naar Frankrijk, waar een groot deel van het verhaal zich afspeelt. Erkens is goed in het beschrijven van het decor van zijn verhaal en niet alleen daarin. Op indringende wijze laat hij zijn hoofdpersonen hun verhaal doen, waardoor het een boek is met een steeds wisselend vertelperspectief. Dat zorgt voor een levendig verhaal met een aantal spannende cliff hangers.

We zijn geneigd romans een etiket mee te geven. Ik vroeg me even af: wat voor boek lees ik? Een liefdesverhaal, een thriller, een document humaine? Je kunt, als je dat wil, verschillende kaartjes aan Zomervogels hangen, maar ik ben geen literatuurwetenschapper en eigenlijk interesseert het antwoord op mijn vraag me niet zo veel. Zomervogels is een boek dat gaat om de relatie tussen twee geliefden die ongewild aan veranderingen wordt blootgesteld en wat daarvan de gevolgen zijn. Die gevolgen zijn, zoals de flaptekst ons laat weten, verstrekkend. Verstrekkend en eindigend in een onverwacht drama.

Zomervogels begint en eindigt met een column, waaruit duidelijk wordt waarom deze titel is gekozen. Een bijzondere wijze om een roman 'in te sluiten' om het zo maar te zeggen. Niet geheel toevallig is een van de hoofdfiguren, Frans, journalist en columnist. De andere protagonist, Moon, zijn geliefde, komt uit een streng religieus middenstandsgezin. Tijdens haar universitaire studie ontworstelt zij zich aan de Heere en alles wat daarbij komt kijken. Beiden vinden elkaar in Rotterdam, Erkens geboortestad. Het stel gaat om praktische redenen samenwonen in Utrecht, van waaruit Frans op een gegeven ogenblik naar Frankrijk vertrekt. Moon blijft voorlopig in Nederland en reist hem later achterna. Ondertussen vindt er iets plaats dat bepalend zal zijn voor hun wederzien in het schilderachtige huisje dat het stel in de Dordogne heeft gekocht.

In een vlotte stijl zet Hans Erkens een intrigerende roman neer. Ondanks allerlei onverwachte gebeurtenissen en wendingen blijft het een helder verhaal. Zo'n boek waaraan je begint en dat je per se uit wil lezen voor je met je dagelijkse beslommeringen verder gaat. Het heeft ook nog eens een prachtige omslag, ontworpen door Josefien Egas. Een ontwerp dat je naar zwaluwenzang in Frankrijk doet verlangen.


Hans Erkens, Zomervogels. Avenir Publishing. Dordrecht 2024.


dinsdag 4 juni 2024

Als een razende Europa rond

 



Soms overkomt het me dat ik een roman lees waarin de hoofdpersoon weinig of geen raakvlakken met mij heeft, maar waardoor ik desondanks gefascineerd raak en waarmee ik mij ook kan identificeren. Zelfs als deze persoon muziekstijlen prefereert die geheel de mijne niet zijn en een leven leidt dat haaks staat op mijn nogal honkvaste bestaan. Zo'n roman is Solitaire bomen van Leen Raats.


Solitaire bomen, zegt Raats, zijn bomen die zo diep zijn geworteld, dat ze de bescherming van het bos niet nodig hebben. Ze redden zichzelf wel. Hoofdpersoon Gina is zo iemand die zichzelf wel redt. Ze leidt, zacht gezegd, een nogal onrustig en turbulent bestaan. Ze pakt om de haverklap haar biezen en verdwijnt. Kraakpanden en liefhebbers van heavy metal vormen grotendeels haar wereld, al is ze niet te beroerd om zonodig ook haar intrek in een een hotel te nemen. Niet echt de levensstijl van een boom, die, zeker diep geworteld, rust en vastigheid symboliseert. Dat de titel toch uitstekend gekozen is, wordt duidelijk aan het einde van de roman. Raats typeert Gina ook als een solitaire wolf die voor haar soortgenoten het terrein verkent. Eveneens raak omdat haar avontuur, aanvankelijk naar Noorwegen, haar naar de meest onverwachte plekken in Europa voert.

Ze is niet de enige solitaire wolf of boom. In Noorwegen ontmoet ze Maya, op reis vanuit Australië, een vrouw met een eigen verhaal dat haar naar Europa bracht. In wat enigszins lijkt op een road novel, zoals On the road van Jack Kerouac, doen Gina en Maya een aantal bijzondere en avontuurlijke ervaringen op, die hun weerslag hebben op hoe zij in het leven staan. Daarbij weet Leen Raats vaart en spanning in het boek te houden. Het cliché 'het leest als een trein' is hier zeker op zijn plaats, als een sneltrein, zou ik zeggen. 

Leen Raats toont zich een vaardig, bij vlagen briljant, vertelster. Daarom begrijp ik niet dat ik nauwelijks een recensie van het boek ben tegengekomen, laat staan in een serieus week- of dagblad. Misschien vanwege het akelige feit dat je bij een grote, bekende uitgeverij moet zitten om door de kritiek serieus te worden genomen. Dit lot gold ook Leens eerste roman, het evenzeer fascinerende De schade beperken, ook een boek over twee bijzondere, zeg maar rebelse, vriendinnen. 

Wie kennis wil nemen van een bijzonder getalenteerd schrijfster (en bovendien ook prijswinnende dichteres), die je meeneemt in een opwindende wereld die je wellicht nog niet kent, raad ik beslist de boeken van Leen Raats aan. Ik kijk reikhalzend uit naar haar volgende roman of bundel korte verhalen, want ook in dat genre is zij een meester. Daarvan getuigt haar bundel 'flitsverhalen' Barst, die in 2015 bij uitgeverij Liverse verscheen.


Leen Raats, Solitaire bomen. Roman. Beefcake Publishing 2023.


zondag 21 januari 2024

Weg met Cees!




Wie maakt uit hoe een auteur zich mag noemen? De auteur zelf of de medewerkers van de Koninklijke Bibliotheek (KB) in Den Haag? Het logische en enig mogelijke antwoord is uiteraard de auteur zelf, maar daar denken ze bij de KB heel anders over. Daar pretendeert men te mogen bepalen hoe jij je als schrijver noemt.


Ik kom hierop via het eeuwigdurend misverstand over hoe de voornaam van de bekende, Dordtse dichter C. Buddingh’ (1918-1985) moet worden geschreven. Als Kees, volgens Buddingh’ zelf, die dat naar mij dunkt toch het beste wist. Toch kom je hem op talloze plaatsen tegen als Cees. Aan die voornaam had Buddingh’ een hekel, aldus zijn biograaf Wim Huijser, die dat uit de mond van Buddingh’ zelf heeft vernomen, evenals ik, want ik heb Buddingh’, met wie ik vanaf 1969 tot aan zijn dood bevriend was, goed gekend.


Zelf schrijft hij op een aantal plaatsen in zijn dagboeken negatief over het verkeerd spellen van zijn voornaam. Ik citeer:


Een heleboel mensen kunnen, vreemd genoeg, niet tegen initialen in een schrijversnaam. Dat je als C. Buddingh’ publiceert nemen ze – bewust of onbewust – ergens niet: die ‘C’ moet en zal een naam worden – en zo prijk je, zonder dat je het zelf wilt – ja, terwijl je het zelfs helemaal niet wilt – op de meest uiteenlopende plaatsen als ‘ Cees’, een voornaam die ik zelf wel als laatste zou uitkiezen.
(En in een mum is het avond, blz. 231, 10-01-1973).


Gisteren kwam ik een stukje tegen op Linkedin van Buddingh’-biograaf Wim Huijser, die het was opgevallen dat in de landelijke catalogus van de bibliotheken overal Cees Buddingh’ staat, terwijl Buddingh’ altijd publiceerde onder de naam C. Buddingh’. Dus niet als Kees en al helemaal niet als Cees. Op Huijsers verzoek een en ander recht te zetten kwam de reactie dat dat te maken had met ‘internationale regels’. Een smoes van heb ik jou daar als je het mij vraagt. Boven het stuk van Huijser staat naar mijn mening terecht ‘KB verschuilt onkunde achter internationale afspraken’. Hij kreeg op zijn verzoek tot correctie van de naam onder meer deze reactie van een medewerker van de KB:


Mijn collega’s die hier over gaan geven aan dat er werk verschenen (sic) van hem onder verschillende namen, en deze zijn allemaal opgenomen als naamsvariant. Maar dat er internationale regels zijn waar wij als KB ons aan houden. Die internationale beschrijfregels en het consequente gebruik daarvan zijn voor de KB het belangrijkst. En die dicteren dat we de naam als Cees Buddingh’ invoeren en publiceren. Mijn collega’s geven aan dat ze bij deze invoer en dit standpunt blijven.


Het is een dom en respectloos antwoord en vanwege dat ‘aangeven’ nog in slecht Nederlands ook. Dom omdat op alle boeken van Buddingh’ (behoudens misschien wat roofdrukken) de naam C. Buddingh’ staat, dom omdat volgens de uitspraakregels van het Nederlands de korte vormen van Cornelis Cor en Kees zijn. Met een K, want Cees dien je uit te spreken als Sees. Respectloos omdat hier het recht van een schrijver zichzelf te spellen zoals hij dat wil, met voeten wordt getreden.


Waar ik helemaal niets van begrijp is dat de nabestaanden van Buddingh’ Cees op zijn grafsteen op de Essenhof hebben laten zetten, maar dit terzijde.


Laten we eindelijk eens ophouden met de nagedachtenis van C. Buddingh’ te onteren door steeds maar weer met die foute Cees op de proppen te komen. Onlangs ook weer in een Dordtse krant. Ik moest er even diep van zuchten.


Foto: auteur



vrijdag 15 december 2023

Leeuw & Zwaard




In november verscheen de tweede roman van Edjo Frank, onder de titel Leeuw & Zwaard. Na zijn sterke debuut met de roman Een joodse erfenis koesterde ik grote verwachtingen van dit nieuwe boek. Terecht naar al lezende bleek. De roman, die begint met wat een 'vergismoord' lijkt op een idyllische plek in de nabijheid van Dordrecht, grijpt je vanaf het eerste ogenblik bij de keel. 

De hoofdpersoon Vincent, weduwnaar van de om het leven gebrachte vrouw, wil bij wijze van spreken de onderste steen boven krijgen om klaarheid in de zaak te brengen, maar van lieverlee raakt hij verstrikt in een wereld die zijn voorstellingsvermogen, en ook dat van de lezer, geheel te boven gaat. Vernuftig weeft Edjo Frank een aantal verhaallijnen dooreen, zonder dat het een warboel wordt. Er opent zich een multi-dimensionale wereld met verbindingen naar de kraakbeweging en andere vormen van activisme, de veiligheidsdiensten, de politieke en zakenelite en de duistere wereld van rechtsextremisme en complottheorieën. De tentakels van het verhaal strekken zich van lieverlee uit over een groot deel van Nederland en Europa.

Ik vroeg mij af wat ik nu eigenlijk las. Een thriller, een politieke thriller, een roman waarin een krachtige waarschuwing doorklinkt voor extremisme en voor zaken die men op het ogenblik in Nederland voor onmogelijk houdt, zoals een goed georchestreerde poging tot het grijpen van de macht? Leeuw & Zwaard, waarvan ik de titel niet zal verklaren om niet te veel van het verhaal weg te geven, bevat het allemaal. Daarbij komt dat Edjo Frank zeer beeldend schrijft en je bij je lurven meesleept in het verhaal. Op de achterflap vermeldt de uitgever dat het om een 'spannend boek' gaat. Iets dat ik van mijn uitgever liever niet zou willen, want of een boek spannend is of niet, maak de lezer zelf wel uit. In het geval van  Leeuw & Zwaard moet ik echter zeggen dat er van dat 'spannend' geen letter is gelogen. Het is een adembenemende, krachtige en prachtig geschreven roman, die een plek hoog in de bestsellerslijst verdient. 


Edjo Frank, Leeuw & Zwaard, Insperience Uitgeverij, Dordrecht 2023. ISBN 976 90 817057 3 8.