dinsdag 11 februari 2025

In memoriam John Burnside (1955-2024)




Gisteren ontdekte ik bij toeval, doordat ik iets moest opzoeken via het internet, dat de dichter en romancier John Burnside, van wie ik een ruime selectie uit zijn poëzie vertaalde en publiceerde in de bloemlezing Het bal in de inrichting (Liverse 2010) op 29 mei 2024 na een kort ziekbed is overleden. Hoe is het mogelijk dat dat bericht mij niet eerder heeft bereikt? 


Waarschijnlijk doordat aan het heengaan van deze belangrijke Schotse schrijver, ook hoogleraar aan de universiteit van St. Andrews, in het Nederlandse taalgebied niet of nauwelijks aandacht is besteed. Ongetwijfeld is zijn overlijden wel ergens gemeld, maar in ieder geval is onder de zoektermen in Google 'dichter John Burnside' en 'John Burnside overleden' geen enkele beschouwing of in memoriam in het Nederlands te vinden. Dat is merkwaardig. In 2007 was John te gast op het Crossing Border festival waar zijn optreden diepe indruk maakte. Of hij ook heeft opgetreden op Poetry International weet ik niet, dat heb ik op de site van Poetry niet kunnen vinden, maar daar wordt wel een pagina aan hem besteed, met zes van zijn gedichten. Zijn overlijden wordt daar niet vermeld.


In het voorjaar van 2007 bezochten Stella en ik John in St. Andrews om de uitgave van Het bal in de inrichting voor te bereiden. We spraken af dat hij ons het jaar daarop zou bezoeken als hij naar Crossing Borders kwam. Dat ging helaas niet door omdat zowel Stella als John's moeder overleden. Daarna onderhielden we enkele jaren contact via e-mail en uiteraard zond mijn uitgever hem de nodige exemplaren van de (tweetalige) bloemlezing. Van lieverlee verwaterde het contact, tot een enkel sporadisch bericht. Wel bleef ik John volgen. Niet goed genoeg kennelijk om het bericht van zijn overlijden tijdig te signaleren.


In 2006 publiceerde ik enkele vertalingen uit John's werk in het tijdschrift De Revisor (jg. 33) met een essay over zijn werk. Dat essay neem ik hier, bij wijze van in memoriam aan deze grote en vooral zeer beminnelijke schrijver over:



Beweging in het merg van mijn beenderen. Enkele opmerkingen bij de poëzie van John Burnside.


Kees Klok


Mijn eerste kennismaking met de poëzie van John Burnside was via een artikel in het voorjaarsnummer 1994 van Poetry Review. Die uitgave was geheel en al gewijd aan de New Generation Poets, het opkomend talent uit het laatste decennium van de vorige eeuw. In het Nederlands werd Burnside, voor zover ik weet, een jaar later voor het eerst gepubliceerd in Dietsche Warande & Belfort (140e jg. nr. 3), door Ortwin de Graef en Herman Servotte. Zij vertaalden vier gedichten uit de bundel The Myth of the Twin (1994). In hun summiere inleiding bestempelden ze Burnside als een ‘postprovinciale’ dichter, zonder duidelijk te maken wat ze daar nu eigenlijk precies mee bedoelden.

De eerste indruk die Burnsides gedichten op mij maakten was er een van een lyrische dromerigheid, een soort van neoromantisch afstand nemen van de dagelijkse werkelijkheid. Het waren verzen die zich kenmerkten door een kalm ritme en een bedachtzaamheid die door De Graef en Servotte werd aangeduid als ‘ietwat bezonken.’ Burnsides werk bleek zo ongeveer het tegendeel van de ‘performance poëzie,’ die in die periode op de Nederlandse podia een bescheiden populariteit begon te verwerven. In zijn poëtica zijn het, om het in de woorden van Herman de Coninck te zeggen, ‘niet de decibellen die het werk moeten doen, maar punten en komma’s.’1  Burnside heeft weinig voeling met de stad en des te meer met het platteland en dan vooral dat van zijn geboortestreek, Fife in Schotland. Bij nadere lezing kwam een drietal hoofdkenmerken uit zijn werk naar voren: de natuur, het thuishoren en iets dat ik voor het gemak maar het metafysische zal noemen.


Op verschillende manieren is Burnsides poëtica doordrongen van de natuur. Ten eerste de fysieke natuur, die overal opduikt, in beschrijvingen van landschappen, het veelvuldig benoemen van struiken en planten (wat soms voor de vertaler een lastig probleem oplevert, vooral als deze geen bioloog is en het genoemde gewas niet in Nederland voorkomt) en het instinctmatig gedrag van mens en dier, bijvoorbeeld in Ganzen:


Ik kon aan toendra denken

besneeuwde berkenbossen

hectaren meren en ozon

en de zonderlinge

flikkering van toevallig licht

tussen de bomen


maar ik kon me geen voorstelling vormen van de kaarten

die ze volgden op reis:

kilometerslange vlakten

in de natte geometrie

van de hersenen gegrift.

(In: Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, jg. 21, nr. 78, vertaling KK)


De tweede wijze waarop de natuur van belang is, is via natuurwetenschappelijke fenomenen die het onderwerp zijn van de verwondering of het onderzoek van de dichter. In zijn bundels The Asylum Dance, waarvoor hij de Whitbread Book Award 2000 kreeg, en The Light Trap (2002) duiken regelmatig natuurwetenschappelijke experimenten op of wordt daaraan gerefereerd. In laatstgenoemde bundel is er zelfs een hele afdeling aan gewijd, getiteld Φύσις. In The Asylum Dance draagt hij zijn gedicht Zintuiglijke informatie op aan de in Groningen geboren, geniale, maar stokdove en bovendien ook nog eens jong gestorven, Engelse sterrenkundige John Goodricke (1764-1786), die de theorie van het variabele volume van sterren bedacht:


mijn hoofd schuin naar een nachthemel vol licht,

zou ik wachten op muziek die ik kon voelen


als beweging in het merg van mijn beenderen,

zoals Goodricke moet hebben gedaan, iedere nacht weer,


het horen voorbij, meetrillend als een

aangeslagen klok, met harmonieën die

zongen in zijn bloed,

(In: Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, jg. 21, nr. 78, vertaling KK)

De natuur is eveneens onderwerp van grote bezorgdheid van de dichter. Hij heeft zorgen over bedreiging ervan doordat de mens haar naar zijn hand probeert te zetten, met alle kwalijke gevolgen van dien, maar is zich tevens bewust van de keerzijde, de donkere kanten die de natuur toont ten opzichte van de mens en de mysterieuze kracht, het gevoel van dreiging en noodlot dat van haar uitgaat. Burnside vertoont wat dit betreft enige verwantschap met Edward Thomas.2 Die diepe zorg, maar vooral de voorstelling van de natuur als dreigende kracht, maakt dat Burnsides ‘natuurpoëzie’ ver staat van de vaak sentimentele of sektarische mentaliteit van wat Gerard Reve zo treffend de ‘groenzoeters en bosneukers’ noemt.


Ook het tweede hoofdkenmerk, het thuishoren, loopt als de spreekwoordelijke rode lijn door Burnsides werk. Het gaat hier om het ergens thuishoren als een onvermijdelijk aspect van het op aarde zijn. Een thuishoren in je eigen lichaam, maar ook een thuishoren in een home, een dwelling, die als een soort van noodlot onverbreekbaar is gebonden aan het bestaan. Burnside is in sommige van zijn gedichten, zoals Ganzen nadrukkelijk op zoek naar een verklaring voor dat wonderlijke instinct van sommige dieren om steeds weer terug te keren naar hun ‘thuis.’ Of dit thuis, waar het de mens betreft, ook wel het werkelijke thuis is waar men thuishoort, blijft vaak in het onzekere. Dat heeft sterk te maken met het derde hoofdkenmerk van Burnsides poëtica, het metafysische aspect. Weten we wel wat ons onvermijdelijke thuis is, hoe kunnen we dat weten? In het gedicht Nederzettingen, hier opgenomen, dicht hij bijvoorbeeld:


Het is wat ik nu voor

thuis houd: die waterbron

diep onder het huis

die zij een uur lang proefden en daarna wegstopten


in het laatste deel van het gedicht merkt hij op:


- lumineus als het idee van thuis:

niet iets dat behouden wordt

of weggegeven

maar de pijnlijke ernst

die voortkomt uit het gevestigd zijn op aarde


Er zit voor de mens een akelige, beklemmende kant aan het thuishoren. Het is een fenomeen dat zich buiten de menselijke wil tracht te plaatsen en dat daarom duidelijke schaduwzijden kent. Bijvoorbeeld het thuishoren in het eigen lichaam. Voortdurend komt het gebonden zijn aan het eigen lichaam bij Burnside ter sprake. Het lichaam dat in hoge mate een speelbal is van de natuur en aan het bezit waarvan de mens zich niet kan onttrekken. Steeds weer wordt men aan dat lichaam herinnerd, in een soort van interactie tussen lichaam en geest. In het hier opgenomen vers Het bal in de inrichtingkomt dat bijvoorbeeld tot uiting in onderstaande passage:


         Bij de patiënten waren wij soepel en bedaard:

we deelden onze aalmoezen uit en goedkope lof

en wachtten tot het dansen de pijn uitwiste

van de brok in de keel, de vogelachtige

houding van verworpenheid die drukt tegen de ruggegraat.


Het derde hoofdkenmerk, het metafysische, is wellicht het minst duidbare, maar meest aanwezige in de poëzie van Burnside. In veel van zijn gedichten is sprake van een niet of nauwelijks waarneembare aanwezigheid, alsof hij op zoek is naar een wereld achter de werkelijkheid. De Engelse criticus Charles Bainbridge noemt dit ‘een zoektocht naar de weerspannige magie die ten grondslag ligt aan het gewone en alledaagse.’Burnside zelf zegt dat zijn poëzie vooral gaat over de plaatsbepaling van jezelf in een samenleving van levenden en doden, dat het uiteindelijk een viering is van verwantschap, dood, wedergeboorte en liefde.4 Sarah Wardle karakteriseert het metafysische in een artikel over The Asylum Dance als ‘een strijd tussen de ‘gekende wereld’ en het ‘er is nog iets meer,’ waarbij dat ‘er is nog iets meer,’ geneigd is de overhand te krijgen.’Steeds weer zie je een neiging binnensluipen om dingen te benoemen die zich aan de rand van de waarneembaarheid bevinden en de suggestie wekken van een werkelijkheid daarachter. Zo dicht hij in (het nog ongepubliceerde gedicht) Akkers, eveneens uit The Asylum Dance:

Het werk is nu gereed; maar als de avond is gevallen

voel ik het gedierte huiverend wegkruipen,

het laat een afwezigheid in de steek die wij als

natuurlijk aanvaarden: de hoopverloren bomen;

de stilte waarin de merel verdwijnt.

Af en toe zijn de geesten bijna zichtbaar

tussen latwerk en klapstoelen:

net zoals oude havens soms opnieuw verschijnen

door mist of regen, of marktplaatsen oplossen

om ons een schemering van glanzende lucht te schenken,


Burnside, die in 1955 werd geboren in Dunfermline, heeft een rooms-katholieke opvoeding gehad. Hoewel hij dit geloof niet meer aanhangt, doet het zoeken naar wat er achter deze wereld ligt religieus aan. Hij mag dan wel geen god erkennen, duidelijk is dat er voor Burnside wel degelijk een voor een dichter exploreerbaar universum achter onze alledaagsheid ligt. Op kalme, subtiele, maar niet afhoudende wijze onderzoekt hij dit universum en probeert hij het onzegbare ervan in woorden te vatten. De spanning die dat opwekt maakt het lezen van Burnside tot een bijzondere ervaring.

Behalve dichter is Burnside ook actief als romancier. Hij publiceerde tot nu toe vijf romans, waarvan de jongste, Living Nowhere, in 2003 verscheen. Zijn enigszins bizarre eerste roman Dumb House, die gaat over een gruwelijk experiment waarin een tweeling in totale afzondering wordt gehouden om te zien of zij al dan niet een natuurlijke taal zullen ontwikkelen, is in het Nederlands verschenen onder de titel Huis der stommen (Vassaluci, vertaling Adriaan Krabbendam). Het productiefst is hij echter als dichter. Na zijn debuut in 1988 met The Hoop verschenen nog acht bundels, waarvan The Good Neighbour, die dit voorjaar werd gepubliceerd, voorlopig de laatste is.

Na de middelbare school studeerde Burnside Engels en Europese talen aan het Cambridge College of the Arts and Technology. Na het afbreken van een opleiding als leraar oefende hij verschillende beroepen uit, zoals dat van ambtenaar en software ontwerper. In 1995 keerde hij terug naar Schotland. Een jaar later besloot hij de computerwereld te verlaten om zich geheel aan de literatuur te wijden. Dat doet hij behalve als auteur ook als docent creatief schrijven aan de Universiteit van St. Andrews.

  1. Herman de Coninck, Een aangename posthumiteit. Brieven 1965-1997. Amsterdam/Antwerpen 2005, p. 684.

  1. Edward Thomas, Maar deze dingen ook. Vertaling Jan Eijkelboom, Wagner & Van Santen.

  1. Charles Bainbridge, The shape of the wind. In: The Guardian, 9 juli 2005.

  1. In Poetry Review, vol. 84, nr. 1, spring 1994. p.75.

5. Sarah Wardle, Homing instict. In: Times Literary Supplement, 9 februari 2001.


Foto: Kees Klok



Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.