vrijdag 30 mei 2025

Sjoelen met Johan de Witt




Vierhonderd jaar geleden werd Johan de Witt geboren. Het Dordrechts Museum wijdt er een tentoonstelling aan, vergezeld van een fraai uitgevoerde en informatieve catalogus. Deze zomer besteedt ook de Dordtse bibliotheek aandacht aan Johan de Witt. Iedereen die de vestiging in het centrum bezoekt gaat aan het standbeeld van Johan en zijn broer Cornelis voorbij en zet misschien wel de fiets daar neer, want beide broers, stammend uit een geslacht van kooplieden en ondernemers, drijven heden ten dage een fietsenstalling. Daar wordt door allerlei mensen over gemopperd, maar ik vind dat helemaal niet zo gek. Naast de strijd tegen het water, is de fiets een van de kenmerken van 'de' Nederlander, die mag daar van mij best in beeld.


In het weekblad Dordt Centraal van 28 mei lees ik dat veel jongeren niet bekend zijn met de naam De Witt. Dat klopt, vrees ik. Dat is het gevolg van de teloorgang van het geschiedenisonderwijs en van onnozelheid of desinteresse. Soms komt het later goed. Het valt mij bij lezingen steeds weer op dat allerlei mensen die geschiedenis niet in hun 'profiel' hadden of bij de geschiedenisles geen enkele belangstelling toonden, later juist wel die interesse in zekere mate hebben ontwikkeld. Dat er een wachtlijst is voor de cursus Dordtologie stemt mij wat dat betreft ietwat optimistisch en gelukkig heeft Nederland nog enkele bekwame historici die naast wetenschappelijke ook goed leesbare publieksboeken schrijven. Bovendien: jongeren hoeven in hun jeugd niet alles te weten. We doen in Nederland toch aan 'levenslang leren'? Of is dat inmiddels ook al wegbezuinigd door ons kolderkabinet?


"Jongeren zijn denk ik niet bekend met de naam. Hij was echter een groot staatsman en is belangrijk geweest voor onze democratie," zou volgens Dordt Centraal projectleider bij de bibliotheek David Timmer in het Algemeen Dagblad hebben gezegd. Als dat klopt zou hij een opmerkelijk gebrek aan historisch besef hebben geëtaleerd. Johan de Witt belangrijk voor onze democratie? Dat is rabiate onzin. Hij was belangrijk voor allerlei zaken die de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden tijdens zijn raadpensionarisschap betroffen en en-passant ook voor de wiskunde, maar democratie? Daar was in de zeventiende eeuw nog lang geen sprake van. De steden, die via de gewestelijke staten (en indirect dus in de Staten Generaal) van de Republiek de dienst uitmaakten werden bestuurd door een kliek van (invloed)rijke regentenfamilies, die de macht zoveel mogelijk binnen eigen kring hielden. Het volk had niets in te brengen, de ambachtslieden, althans in Dordrecht, een heel klein beetje via de gilden. Dat noemen we oligarchie en bij mijn weten had Johan de Witt daar niets op tegen. Mij is niet bekend dat hij ooit iets in zijn talrijke correspondentie heeft opgemerkt over het begrip democratie, tenzij hij het misschien over het klassieke Athene had, absoluut geen democratie in de zin zoals wij die opvatten. Ik word graag gecorrigeerd als ik het fout heb.


Ik vind het als historicus uitstekend dat er veel aandacht is voor de betekenis van Johan de Witt en dat men daar ook jongeren bij wil betrekken, als het maar niet zo is dat hij er dan als voorwendsel met de lange haren bij wordt gesleept en er historisch onjuiste verbanden worden gelegd, want dan is het misschien nuttiger om met de jongeren te gaan sjoelen.



Foto: auteur


vrijdag 23 mei 2025

De wereld van De Witt




Het Dordrechts Museum pakt flink uit met de tentoonstelling De wereld van De Witt. Hij wordt gehouden naar aanleiding van het feit dat Johan de Witt vierhonderd jaar geleden aan de Dordtse Houttuinen werd geboren. Dat nemen we tenminste aan, want voor zover ik weet is er geen bewijs van zijn doop gevonden. Johan groeide op in het huis in het Grotekerksbuurt dat vader Jacob in 1630 kocht, het huis waar later zijn oudere broer Cornelis met zijn gezin woonde. Een niet geheel correcte gevelsteen herinnert er nog aan.


De tentoonstelling is zeer veelzijdig, maar de nadruk ligt toch wel op het belang van Johan de Witt als raadpensionaris van Holland, een functie waarin hij zichzelf allereerst zag als dienaar van de Staten. Holland was in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden verreweg het rijkste gewest, dat opdraaide voor het overgrote deel van de kosten voor de oorlog tegen Spanje en de oorlogen die daarop volgden. Holland en daarmee zijn raadpensionaris, maakte in feite de dienst uit in de buitenlandse politiek, een gegeven waaraan ook in de tentoonstelling aandacht wordt besteed.


De zeventiende eeuw geldt als de Gouden Eeuw van de Republiek, al mag je van sommige mensen die term niet meer gebruiken. Ik doe dat wel. Gedurende een belangrijk deel van de zeventiende eeuw was de Republiek economisch en ook heel even militair een wereldmacht. Ik mag Engelse toeristen die Dordrecht bezoeken altijd met enig genoegen vertellen over de Tocht naar Chatham in 1667 en de rol die Cornelis de Witt daarin speelde. Vijf jaar later werden hij en Johan op 20 augustus door de Haagse schutterij vermoord en daarna door het gepeupel op beestachtige wijze aan stukken gesneden, een gruweldaad waar we in Dordrecht ieder jaar op 20 augustus bij stilstaan.


Dat diezelfde Gouden Eeuw ook donkere kanten had blijkt eveneens op de tentoonstelling. Een van die donkere kanten was het kolonialisme en de rol die de Republiek daarin speelde. De persoonlijke rol van de familie De Witt was daarin vooral indirect, maar vrijwel iedere familie uit de bestuurlijke elite van die tijd had wel aandelen in of banden met maatschappijen als de VOC en de WIC. De laatste bemoeide zich flink met de transatlantische slavenhandel, waarin de Republiek in die periode korte tijd koploper was, al bedraagt het totale aandeel in deze slavenhandel over de hele periode tot de afschaffing ervan niet meer dan 5%. Goed dus dat ook aan die donkere kant aandacht wordt besteed, maar waarom dan weer die domme, nergens op slaande term 'tot slaaf gemaakten' gebruikt voor het duidelijke, spijker-op-de-kop-begrip slaven? Over een andere donkere kant van de zeventiende eeuw, het grote verschil tussen arm en rijk en de ellendige levensomstandigheden van de allerarmsten in de steden ben ik weinig tegengekomen, maar zonder dat is de tentoonstelling al rijk en informatief genoeg.


Wat ik beslist en met grote nadruk aanraad is het kopen van het boek De wereld van De Witt. Dat is veel meer dan een fraai uitgevoerde catalogus. Het bevat een aantal buitengewoon interessante en goed uitgewerkte artikelen over onder meer het leven en de betekenis van Jacob de Witt, over de jong gestorven echtgenote van Johan, de Amsterdamse regentendochter Wendela Bicker, over De Witt als gedreven staatsman en zijn relatie tot de Oranjes en de Stuarts. In dat artikel rekent Jean-Marc van Tol overtuigend af met de mythe dat Johan de Witt een grote hater van de Oranjes zou zijn geweest. Het boek, onder redactie van Marianne Eekhout, Ineke Huysman en Carolyn Mensing is een mooie aanvulling op de dubbelbiografie van Johan en Cornelis de Witt, De Ware Vrijheid, door Luc Panhuysen.


De tentoonstelling in het Dordrechts Museum is nog te zien tot 26 oktober 2025.

dinsdag 11 februari 2025

In memoriam John Burnside (1955-2024)




Gisteren ontdekte ik bij toeval, doordat ik iets moest opzoeken via het internet, dat de dichter en romancier John Burnside, van wie ik een ruime selectie uit zijn poëzie vertaalde en publiceerde in de bloemlezing Het bal in de inrichting (Liverse 2010) op 29 mei 2024 na een kort ziekbed is overleden. Hoe is het mogelijk dat dat bericht mij niet eerder heeft bereikt? 


Waarschijnlijk doordat aan het heengaan van deze belangrijke Schotse schrijver, ook hoogleraar aan de universiteit van St. Andrews, in het Nederlandse taalgebied niet of nauwelijks aandacht is besteed. Ongetwijfeld is zijn overlijden wel ergens gemeld, maar in ieder geval is onder de zoektermen in Google 'dichter John Burnside' en 'John Burnside overleden' geen enkele beschouwing of in memoriam in het Nederlands te vinden. Dat is merkwaardig. In 2007 was John te gast op het Crossing Border festival waar zijn optreden diepe indruk maakte. Of hij ook heeft opgetreden op Poetry International weet ik niet, dat heb ik op de site van Poetry niet kunnen vinden, maar daar wordt wel een pagina aan hem besteed, met zes van zijn gedichten. Zijn overlijden wordt daar niet vermeld.


In het voorjaar van 2007 bezochten Stella en ik John in St. Andrews om de uitgave van Het bal in de inrichting voor te bereiden. We spraken af dat hij ons het jaar daarop zou bezoeken als hij naar Crossing Borders kwam. Dat ging helaas niet door omdat zowel Stella als John's moeder overleden. Daarna onderhielden we enkele jaren contact via e-mail en uiteraard zond mijn uitgever hem de nodige exemplaren van de (tweetalige) bloemlezing. Van lieverlee verwaterde het contact, tot een enkel sporadisch bericht. Wel bleef ik John volgen. Niet goed genoeg kennelijk om het bericht van zijn overlijden tijdig te signaleren.


In 2006 publiceerde ik enkele vertalingen uit John's werk in het tijdschrift De Revisor (jg. 33) met een essay over zijn werk. Dat essay neem ik hier, bij wijze van in memoriam aan deze grote en vooral zeer beminnelijke schrijver over:



Beweging in het merg van mijn beenderen. Enkele opmerkingen bij de poëzie van John Burnside.


Kees Klok


Mijn eerste kennismaking met de poëzie van John Burnside was via een artikel in het voorjaarsnummer 1994 van Poetry Review. Die uitgave was geheel en al gewijd aan de New Generation Poets, het opkomend talent uit het laatste decennium van de vorige eeuw. In het Nederlands werd Burnside, voor zover ik weet, een jaar later voor het eerst gepubliceerd in Dietsche Warande & Belfort (140e jg. nr. 3), door Ortwin de Graef en Herman Servotte. Zij vertaalden vier gedichten uit de bundel The Myth of the Twin (1994). In hun summiere inleiding bestempelden ze Burnside als een ‘postprovinciale’ dichter, zonder duidelijk te maken wat ze daar nu eigenlijk precies mee bedoelden.

De eerste indruk die Burnsides gedichten op mij maakten was er een van een lyrische dromerigheid, een soort van neoromantisch afstand nemen van de dagelijkse werkelijkheid. Het waren verzen die zich kenmerkten door een kalm ritme en een bedachtzaamheid die door De Graef en Servotte werd aangeduid als ‘ietwat bezonken.’ Burnsides werk bleek zo ongeveer het tegendeel van de ‘performance poëzie,’ die in die periode op de Nederlandse podia een bescheiden populariteit begon te verwerven. In zijn poëtica zijn het, om het in de woorden van Herman de Coninck te zeggen, ‘niet de decibellen die het werk moeten doen, maar punten en komma’s.’1  Burnside heeft weinig voeling met de stad en des te meer met het platteland en dan vooral dat van zijn geboortestreek, Fife in Schotland. Bij nadere lezing kwam een drietal hoofdkenmerken uit zijn werk naar voren: de natuur, het thuishoren en iets dat ik voor het gemak maar het metafysische zal noemen.


Op verschillende manieren is Burnsides poëtica doordrongen van de natuur. Ten eerste de fysieke natuur, die overal opduikt, in beschrijvingen van landschappen, het veelvuldig benoemen van struiken en planten (wat soms voor de vertaler een lastig probleem oplevert, vooral als deze geen bioloog is en het genoemde gewas niet in Nederland voorkomt) en het instinctmatig gedrag van mens en dier, bijvoorbeeld in Ganzen:


Ik kon aan toendra denken

besneeuwde berkenbossen

hectaren meren en ozon

en de zonderlinge

flikkering van toevallig licht

tussen de bomen


maar ik kon me geen voorstelling vormen van de kaarten

die ze volgden op reis:

kilometerslange vlakten

in de natte geometrie

van de hersenen gegrift.

(In: Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, jg. 21, nr. 78, vertaling KK)


De tweede wijze waarop de natuur van belang is, is via natuurwetenschappelijke fenomenen die het onderwerp zijn van de verwondering of het onderzoek van de dichter. In zijn bundels The Asylum Dance, waarvoor hij de Whitbread Book Award 2000 kreeg, en The Light Trap (2002) duiken regelmatig natuurwetenschappelijke experimenten op of wordt daaraan gerefereerd. In laatstgenoemde bundel is er zelfs een hele afdeling aan gewijd, getiteld Φύσις. In The Asylum Dance draagt hij zijn gedicht Zintuiglijke informatie op aan de in Groningen geboren, geniale, maar stokdove en bovendien ook nog eens jong gestorven, Engelse sterrenkundige John Goodricke (1764-1786), die de theorie van het variabele volume van sterren bedacht:


mijn hoofd schuin naar een nachthemel vol licht,

zou ik wachten op muziek die ik kon voelen


als beweging in het merg van mijn beenderen,

zoals Goodricke moet hebben gedaan, iedere nacht weer,


het horen voorbij, meetrillend als een

aangeslagen klok, met harmonieën die

zongen in zijn bloed,

(In: Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, jg. 21, nr. 78, vertaling KK)

De natuur is eveneens onderwerp van grote bezorgdheid van de dichter. Hij heeft zorgen over bedreiging ervan doordat de mens haar naar zijn hand probeert te zetten, met alle kwalijke gevolgen van dien, maar is zich tevens bewust van de keerzijde, de donkere kanten die de natuur toont ten opzichte van de mens en de mysterieuze kracht, het gevoel van dreiging en noodlot dat van haar uitgaat. Burnside vertoont wat dit betreft enige verwantschap met Edward Thomas.2 Die diepe zorg, maar vooral de voorstelling van de natuur als dreigende kracht, maakt dat Burnsides ‘natuurpoëzie’ ver staat van de vaak sentimentele of sektarische mentaliteit van wat Gerard Reve zo treffend de ‘groenzoeters en bosneukers’ noemt.


Ook het tweede hoofdkenmerk, het thuishoren, loopt als de spreekwoordelijke rode lijn door Burnsides werk. Het gaat hier om het ergens thuishoren als een onvermijdelijk aspect van het op aarde zijn. Een thuishoren in je eigen lichaam, maar ook een thuishoren in een home, een dwelling, die als een soort van noodlot onverbreekbaar is gebonden aan het bestaan. Burnside is in sommige van zijn gedichten, zoals Ganzen nadrukkelijk op zoek naar een verklaring voor dat wonderlijke instinct van sommige dieren om steeds weer terug te keren naar hun ‘thuis.’ Of dit thuis, waar het de mens betreft, ook wel het werkelijke thuis is waar men thuishoort, blijft vaak in het onzekere. Dat heeft sterk te maken met het derde hoofdkenmerk van Burnsides poëtica, het metafysische aspect. Weten we wel wat ons onvermijdelijke thuis is, hoe kunnen we dat weten? In het gedicht Nederzettingen, hier opgenomen, dicht hij bijvoorbeeld:


Het is wat ik nu voor

thuis houd: die waterbron

diep onder het huis

die zij een uur lang proefden en daarna wegstopten


in het laatste deel van het gedicht merkt hij op:


- lumineus als het idee van thuis:

niet iets dat behouden wordt

of weggegeven

maar de pijnlijke ernst

die voortkomt uit het gevestigd zijn op aarde


Er zit voor de mens een akelige, beklemmende kant aan het thuishoren. Het is een fenomeen dat zich buiten de menselijke wil tracht te plaatsen en dat daarom duidelijke schaduwzijden kent. Bijvoorbeeld het thuishoren in het eigen lichaam. Voortdurend komt het gebonden zijn aan het eigen lichaam bij Burnside ter sprake. Het lichaam dat in hoge mate een speelbal is van de natuur en aan het bezit waarvan de mens zich niet kan onttrekken. Steeds weer wordt men aan dat lichaam herinnerd, in een soort van interactie tussen lichaam en geest. In het hier opgenomen vers Het bal in de inrichtingkomt dat bijvoorbeeld tot uiting in onderstaande passage:


         Bij de patiënten waren wij soepel en bedaard:

we deelden onze aalmoezen uit en goedkope lof

en wachtten tot het dansen de pijn uitwiste

van de brok in de keel, de vogelachtige

houding van verworpenheid die drukt tegen de ruggegraat.


Het derde hoofdkenmerk, het metafysische, is wellicht het minst duidbare, maar meest aanwezige in de poëzie van Burnside. In veel van zijn gedichten is sprake van een niet of nauwelijks waarneembare aanwezigheid, alsof hij op zoek is naar een wereld achter de werkelijkheid. De Engelse criticus Charles Bainbridge noemt dit ‘een zoektocht naar de weerspannige magie die ten grondslag ligt aan het gewone en alledaagse.’Burnside zelf zegt dat zijn poëzie vooral gaat over de plaatsbepaling van jezelf in een samenleving van levenden en doden, dat het uiteindelijk een viering is van verwantschap, dood, wedergeboorte en liefde.4 Sarah Wardle karakteriseert het metafysische in een artikel over The Asylum Dance als ‘een strijd tussen de ‘gekende wereld’ en het ‘er is nog iets meer,’ waarbij dat ‘er is nog iets meer,’ geneigd is de overhand te krijgen.’Steeds weer zie je een neiging binnensluipen om dingen te benoemen die zich aan de rand van de waarneembaarheid bevinden en de suggestie wekken van een werkelijkheid daarachter. Zo dicht hij in (het nog ongepubliceerde gedicht) Akkers, eveneens uit The Asylum Dance:

Het werk is nu gereed; maar als de avond is gevallen

voel ik het gedierte huiverend wegkruipen,

het laat een afwezigheid in de steek die wij als

natuurlijk aanvaarden: de hoopverloren bomen;

de stilte waarin de merel verdwijnt.

Af en toe zijn de geesten bijna zichtbaar

tussen latwerk en klapstoelen:

net zoals oude havens soms opnieuw verschijnen

door mist of regen, of marktplaatsen oplossen

om ons een schemering van glanzende lucht te schenken,


Burnside, die in 1955 werd geboren in Dunfermline, heeft een rooms-katholieke opvoeding gehad. Hoewel hij dit geloof niet meer aanhangt, doet het zoeken naar wat er achter deze wereld ligt religieus aan. Hij mag dan wel geen god erkennen, duidelijk is dat er voor Burnside wel degelijk een voor een dichter exploreerbaar universum achter onze alledaagsheid ligt. Op kalme, subtiele, maar niet afhoudende wijze onderzoekt hij dit universum en probeert hij het onzegbare ervan in woorden te vatten. De spanning die dat opwekt maakt het lezen van Burnside tot een bijzondere ervaring.

Behalve dichter is Burnside ook actief als romancier. Hij publiceerde tot nu toe vijf romans, waarvan de jongste, Living Nowhere, in 2003 verscheen. Zijn enigszins bizarre eerste roman Dumb House, die gaat over een gruwelijk experiment waarin een tweeling in totale afzondering wordt gehouden om te zien of zij al dan niet een natuurlijke taal zullen ontwikkelen, is in het Nederlands verschenen onder de titel Huis der stommen (Vassaluci, vertaling Adriaan Krabbendam). Het productiefst is hij echter als dichter. Na zijn debuut in 1988 met The Hoop verschenen nog acht bundels, waarvan The Good Neighbour, die dit voorjaar werd gepubliceerd, voorlopig de laatste is.

Na de middelbare school studeerde Burnside Engels en Europese talen aan het Cambridge College of the Arts and Technology. Na het afbreken van een opleiding als leraar oefende hij verschillende beroepen uit, zoals dat van ambtenaar en software ontwerper. In 1995 keerde hij terug naar Schotland. Een jaar later besloot hij de computerwereld te verlaten om zich geheel aan de literatuur te wijden. Dat doet hij behalve als auteur ook als docent creatief schrijven aan de Universiteit van St. Andrews.

  1. Herman de Coninck, Een aangename posthumiteit. Brieven 1965-1997. Amsterdam/Antwerpen 2005, p. 684.

  1. Edward Thomas, Maar deze dingen ook. Vertaling Jan Eijkelboom, Wagner & Van Santen.

  1. Charles Bainbridge, The shape of the wind. In: The Guardian, 9 juli 2005.

  1. In Poetry Review, vol. 84, nr. 1, spring 1994. p.75.

5. Sarah Wardle, Homing instict. In: Times Literary Supplement, 9 februari 2001.


Foto: Kees Klok